Rechtspraak
werknemer/werkgeefster
Feiten
Werknemer is op basis van een leer-/arbeidsovereenkomst sinds 15 april 2017 in dienst van werkgeefster, laatstelijk in de functie van Leerling Operationeel Medewerker. Op 2 mei 2017 is werknemer een arbeidsongeval overkomen als gevolg waarvan werknemer zijn rechter enkel heeft gebroken. Op 10 december 2018 is werknemer tijdens het werk in zijn nek geraakt door een container, als gevolg waarvan hij voorover is gevallen. Werknemer heeft zich na dit ongeval ziek gemeld. Begin februari 2019 heeft werkgeefster aan Dörr Bedrijfsrecherche (hierna: Dörr) de opdracht gegeven te onderzoeken of werknemer activiteiten ontplooide die strijdig waren met het door hem opgegeven ziektebeeld. Uit onderzoek is onder meer gebleken dat werknemer tijdens ziekteverzuim bij herhaling handelingen verricht die onomstotelijk strijdig zijn met het door hem opgegeven ziektebeeld. Bij brief d.d. 15 maart 2019 heeft werkgeefster werknemer op staande voet ontslagen. Werknemer vordert dat de kantonrechter onder meer het gegeven ontslag op staande voet vernietigt en voor recht verklaart dat werkgeefster aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de arbeidsongevallen van respectievelijk 2 mei 2017 en 10 december 2019.
Oordeel
Tussen partijen staat vast dat werknemer op 10 december 2018 een arbeidsongeval heeft gehad en dat werknemer in gesprekken met de bedrijfsarts die nadien hebben plaatsgevonden steeds heeft aangegeven zeer beperkt te zijn ten aanzien van zowel zijn psychische als zijn fysieke mogelijkheden. Uit de bevindingen van Dörr blijkt echter dat werknemer, in ieder geval fysiek, (veel) meer mogelijkheden had dan hij zelf heeft aangegeven. Het staat voldoende vast dat werknemer niet de waarheid heeft gesproken tegenover werkgeefster en de bedrijfsarts over de ernst en omvang van zijn medische beperkingen. Hoewel werknemer werkgeefster onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van zijn medische toestand en als gevolg daarvan het re-integratietraject mogelijk trager is verlopen dan noodzakelijk is geweest, geldt anderzijds dat het op de weg van werkgeefster had gelegen om voorafgaande aan de inschakeling van Dörr, maar in ieder geval na de eerste bevindingen van Dörr, werknemer schriftelijk te waarschuwen en/of een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV met betrekking tot de vraag of en zo ja in hoeverre werknemer arbeidsongeschikt was en of hij voldoende meewerkte aan zijn re-integratie. Nu werkgeefster niet eerst gebruik heeft gemaakt van de tot haar beschikking staande minder verstrekkende arbeidsrechtelijke middelen, heeft zij te snel gegrepen naar het middel van ontslag op staande voet, dat geldt als een ultimum remedium. In dat verband speelt tevens een rol dat werknemer naar aanleiding van het ongeval kennelijk ook psychische klachten heeft overgehouden aan het ongeval. Juist in verband met deze klachten had werkgeefster extra terughoudend moeten zijn bij het inzetten van de zwaarste sanctie in het arbeidsrecht. Het ontslag op staande voet is prematuur geweest en zal worden vernietigd. Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek wordt toegewezen wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Werknemer heeft jegens werkgeefster gedurende in ieder geval een maand het beeld geschetst dat hij zowel fysiek als psychisch tot vrijwel niets in staat was, terwijl uit de bevindingen van Dörr is gebleken dat die beperkingen (veel) minder ernstig waren. Werknemer heeft gesprekken over zijn re-integratie met werkgeefster afgehouden en/of uitgesteld door beperkingen op te werpen die hij niet blijkt te hebben. Ook is op geen enkele wijze gebleken dat werknemer inziet dat dit gedrag niet door de beugel kan. Tot slot heeft werknemer aangegeven niet te zitten wachten op een verdere voortzetting van het dienstverband met werkgeefster. De door werknemer gevorderde transitievergoeding wordt toegekend. De door werkgever gevorderde onderzoekskosten worden afgewezen. Ten aanzien van aansprakelijkheid van de twee arbeidsongevallen wordt de procedure voortgezet.