Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Openbaar Lichaam Sociale Werkvoorziening Drechtsteden 'Drechtwerk'
Hoge Raad, 19 juli 2019
ECLI:NL:HR:2019:1281

werknemer/Openbaar Lichaam Sociale Werkvoorziening Drechtsteden 'Drechtwerk'

Mondelinge behandeling, die mede tot doel heeft dat partijen hun stellingen kunnen toelichten, dient in beginsel plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters/raadsheren die de beslissing zullen nemen.

Feiten

Werknemer is sinds 2000 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van Drechtwerk. In dit geding vordert werknemer veroordeling van Drechtwerk tot het vergoeden van studiekosten en het verzorgen van studiefaciliteiten. De kantonrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen. Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, in zijn tussenarrest een comparitie van partijen bevolen. Het doel van deze comparitie was volgens het tussenarrest 'het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling'. Het hof heeft in het tussenarrest een raadsheer-commissaris benoemd ten overstaan van wie de comparitie zou plaatsvinden. In zijn eindarrest heeft het hof het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van de werknemer alsnog afgewezen. Werknemer heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. Onderdeel 1.1 van het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat, indien in een meervoudig te beslissen zaak partijen door het hof in de gelegenheid zijn gesteld om tijdens een comparitie hun stellingen toe te lichten, deze comparitie in beginsel moet plaatsvinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing zullen nemen. Onderdeel 1.2 klaagt dat indien het hof van oordeel was dat van de hoofdregel mocht worden afgeweken, zijn oordeel onjuist is of onvoldoende gemotiveerd. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend, kort gezegd, dat voor afwijking van de hoofdregel is vereist dat het hof aan partijen mededeelt dat zij kunnen verzoeken om een meervoudige behandeling. Beide onderdelen verwijzen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 22 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:971).

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Indien een zaak meervoudig wordt beslist, geldt als hoofdregel dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen. Van deze hoofdregel mag worden afgeweken als uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling (schriftelijk of elektronisch) aan hen is medegedeeld dat is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Aan partijen dient gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, voor welk verzoek een termijn kan worden gesteld. Zodanig verzoek zal in beginsel moeten worden ingewilligd en kan alleen worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld. In dit geval heeft de comparitie plaatsgevonden ten overstaan van de bij het tussenarrest benoemde raadsheer-commissaris. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt dat de comparitie mede is gebruikt om partijen de gelegenheid te geven hun stellingen toe te lichten. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de mededeling dat partijen kunnen verzoeken om een behandeling voor een meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, niet is gedaan, nu het proces-verbaal van comparitie en het tussenarrest hierover niets vermelden. Ook het destijds geldende procesreglement voorzag niet in de mogelijkheid voor partijen om in een geval als dit om een meervoudige behandeling te verzoeken. Het voorgaande brengt mee dat de onderdelen 1.1 en 1.2 gegrond zijn. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof en verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.