Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/gedaagde
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 3 juli 2019
ECLI:NL:RBMNE:2019:3078

werknemer/gedaagde

Werknemer heeft geen recht op extra pensioen uit hoofde van VPL-regeling nu hij niet aan alle daaraan gestelde voorwaarden voldoet. VPL-regeling is arbeidsvoorwaarde, geen onderdeel van pensioenregeling. Geen zelfstandige toezegging door pensioenfonds.

Feiten

Werknemer is op 26 augustus 1991 in dienst getreden bij werkgever. Tot 2017 had werkgever nog een andere bedrijfsnaam. De werknemers van werkgever bouwden pensioen op volgens de regeling van het Pensioenfonds voor de Groente en Fruitverwerkende Industrie (hierna: Bpf GFI). Dit pensioenfonds was het verplichte bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in de Pensioenwet en de Wet Bpf 2000 voor werkgevers en werknemers in de groente- en fruitverwerkende industrie.

Het Bpf GFI is geliquideerd. De opgebouwde waarde is per 1 januari 2015 collectief overgedragen aan gedaagde. Daarmee zijn voor de deelnemers rechten ingekocht in de pensioenregeling van gedaagde. De werkingssfeer van de verplichtstelling van gedaagde is per 1 januari 2015 uitgebreid met de werkingssfeer van de cao voor de groenten- en fruitverwerkende industrie.

Bij Bpf GFI bouwde werknemer ouderdomspensioen op in de verplichte pensioenregeling. Daarnaast kwam hij onder voorwaarden in aanmerking voor toekenning van extra pensioen in de toekomst (hierna: de VPL-regeling). Bpf GFI was de uitvoerder van die regeling. Gedaagde is sinds 1 januari 2015 ook de uitvoerder van de VPL-regeling geworden. De regeling is in 2006 ingevoerd voor voorwaardelijke pensioenaanspraken als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor extra pensioen zijn bij de wisseling van uitvoerder per 1 januari 2015 niet veranderd. Werknemer bereikte in 2018 de AOW-gerechtigde leeftijd van 66 jaar. Vanaf 1 augustus 2018 ontvangt hij ouderdomspensioen. De pensioenuitkering is lager dan het bedrag dat in de brief van 10 april 2018 is aangekondigd. Werknemer vordert dat gedaagde bij wege van voorlopige voorziening veroordeeld wordt om het extra pensioen aan hem te betalen.

Oordeel

Het staat vast dat werknemer niet voldoet aan een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor extra pensioen op grond van de VPL-regeling voor de groenten- en fruitverwerkende industrie. Werknemer werkte namelijk ten tijde van zijn pensionering niet in de bedrijfstak. Gedaagde is alleen de uitvoerder van de VPL-regeling. De regeling is geen onderdeel van de pensioenregeling van gedaagde. Het zijn de partijen bij de cao voor de bedrijfstak die de inhoud van de VPL-regeling hebben bepaald. Werknemer kan niet aan degene die de regeling vervolgens moet uitvoeren verwijten dat de regeling niet anders is ingestoken en dat de mogelijkheid om extra pensioen te verwerven is gekoppeld aan het werkzaam blijven in de bedrijfstak van de GFI. Een omstandigheid op grond waarvan gedaagde toch verplicht is aan werknemer extra pensioen te toe te kennen is als sprake is van een zelfstandige toezegging. Hiervan blijkt echter niet uit de stukken. Verder is van belang dat het Bpf GFI in 1988 heeft besloten dat van verplichte aansluiting geen sprake was, maar dat vrijwillige aansluiting wel mogelijk was. Die vrijwilligheid is echter in 1994 komen te vervallen. In dat jaar heeft het Bpf GFI besloten om werkgever met terugwerkende kracht tot 1991 onder de verplichtstelling te laten vallen. De vraag of die verplichte aansluiting in strijd is geweest met de toen geldende verplichtstellingsbeschikking, hetgeen werknemer stelt, is geen vraag die in dit kort geding zonder nader onderzoek volledig kan worden beantwoord. Voorshands wordt ervan uitgegaan dat werkgever vanaf begin jaren negentig van de vorige eeuw wel onder de werkingssfeer van het Bpf GFI viel. Gedaagde heeft in 2017 – na de aandelenoverdracht – opnieuw beoordeeld of werkgever onder de verplichtstelling viel. Dat bleek niet het geval. Zij heeft om die reden besloten dat de verplichte aansluiting moest eindigen. Er is ook geen andere grondslag om te kunnen oordelen dat gedaagde aan werknemer extra ouderdomspensioen moet toekennen zonder dat de financiering daarvan is geregeld. De vordering van werknemer zal worden afgewezen.