Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 23 juli 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:5993
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer vordert onder meer betaling van salaris over de periode van 12 juli 2011 tot en met 18 oktober 2011. Aan de vordering heeft werknemer ten grondslag gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2011 tot en met 18 oktober 2011 op basis van een arbeidsovereenkomst voor werkgever werkzaamheden heeft uitgevoerd. Werkgever heeft betwist dat hij in die periode een arbeidsovereenkomst met werknemer heeft gehad en dat werknemer in die periode werkzaamheden voor hem heeft uitgevoerd. Werkgever heeft aangevoerd dat hij zijn restaurant op 11 juli 2011 heeft verpacht aan C. C is daarop een arbeidsovereenkomst met werknemer aangegaan. Eind augustus 2011 bleek dat C niet de vereiste vergunningen voor het exploiteren van het restaurant kreeg, waarna de pachtafspraken tussen werkgever en C zijn komen te vervallen. Werkgever heeft vervolgens zijn restaurant (weer) te koop gezet, waarna D en zijn vrouw het restaurant op 14 oktober 2011 hebben gekocht. D c.s. zijn het restaurant ook gaan exploiteren. Werknemer heeft ter bestrijding van het verweer van werkgever onder meer een beroep gedaan op een brief, gedateerd 5 september 2011, gericht aan C en ondertekend met ‘werkgever’. Werkgever heeft de echtheid van de brief van 5 september 2011 betwist en gesteld dat de handtekening onder die brief niet van hem is. Het hof heeft in het tussenarrest werknemer in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de echtheid van de handtekening van werkgever onder de brief van 5 september 2011. Aan werknemer is tevens opgedragen te bewijzen dat werkgever in de periode vanaf 12 juli 2011 tot en met 18 oktober 2011 (nagenoeg) dagelijks aan hem werkzaamheden tegen betaling van loon heeft opgedragen.
Oordeel
Echtheid handtekening
Hoewel werkgever, naar hij stelt, bereid was zijn medewerking te verlenen aan een deskundigenonderzoek naar de echtheid van de handtekening, heeft werknemer geen deskundigenonderzoek laten uitvoeren. Uit hetgeen werknemer nader heeft aangevoerd is het weliswaar mogelijk dat de handtekening van werkgever is, maar gelet op de stellige ontkenning van werkgever had werknemer te bewijzen dat die handtekening daadwerkelijk van werkgever is. Dat bewijs is niet geleverd, zodat het hof aan de brief van 5 september 2011 geen dwingende bewijskracht toekent.
Bewijsopdracht dagelijks verrichten van werkzaamheden
Naar het oordeel van het hof is werknemer in deze bewijsopdracht niet geslaagd. Het hof weegt mee dat werknemer in oktober 2011 met terugwerkende kracht tot de datum van opzegging van zijn arbeidsovereenkomst een WW-uitkering heeft aangevraagd en verkregen. Die handelwijze verdraagt zich niet met zijn stelling in deze procedure dat hij vanaf 12 juli 2011 tot 18 oktober 2011 een arbeidsovereenkomst met werkgever had. Ook weegt het hof mee dat werknemer in de tweede helft van 2011 of in 2012 niet werkgever in rechte heeft betrokken, maar eerst D c.s. – de nieuwe koper van het restaurant – en vervolgens C. In beide procedures heeft werknemer zich op het standpunt gesteld dat hij een arbeidsovereenkomst had met C. In de eerste procedure tegen D c.s. zou dit door overgang van onderneming tot gevolg hebben dat hij bij D c.s. in dienst was getreden en in de tweede procedure zou daaruit de verplichting tot betaling van loon voortvloeien. Die stellingen verdragen zich niet met het standpunt in deze procedure en doen af aan de geloofwaardigheid van het standpunt van werknemer.