Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 26 juni 2019
ECLI:NL:RBDHA:2019:8172

werknemer/werkgever

Overweging kantonrechter in tussenbeschikking berust op onjuiste lezing van eerdere overweging hof. Werknemer heeft verzoek tot betaling transitievergoeding toch binnen vervaltermijn ingediend en werkgever wordt veroordeeld tot betaling van die vergoeding.

Feiten

Werknemer heeft tot 1 februari 2018 gewerkt bij werkgever. Op 21 september 2017 heeft werkgever werknemer op staande voet ontslagen. Op 11 december 2018 is door het gerechtshof te Den Haag geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De arbeidsovereenkomst is daardoor op 1 februari 2018 geëindigd. Het hof heeft verder overwogen dat werknemer op 1 februari 2016 in dienst is getreden bij werkgever. Thans maakt werknemer aanspraak op de transitievergoeding. In de tussenbeschikking heeft de kantonrechter overwogen dat het hof in zijn beschikking heeft overwogen dat partijen op de zitting bij het hof zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2018 is geëindigd en dat de zitting op 6 september 2018 was; aan partijen is de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de vraag of het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding na de vervaltermijn van artikel 7: 686a a lid 4 en sub b BW is gedaan.

Oordeel

Vervaltermijn

Werknemer heeft gemotiveerd gesteld dat voornoemde lezing van de overweging van het hof onjuist is. Werkgever heeft op dit punt gesteld dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 31 mei 2017 (en niet per 1 februari 2018), maar dit verweer is onbegrijpelijk in het licht van een brief van werkgever van 21 december 2017, waarin hij aan werknemer schrijft dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst van 1 februari 2016 die werd verlengd tot 1 februari 2018 en is beëindigd per 31 januari 2018. De kantonrechter neemt naar aanleiding van het voorgaande tot uitgangspunt dat overweging 4.2 van haar tussenbeschikking berust op een onjuiste lezing en oordeelt dat het verzoek van werknemer tot toekenning van een transitievergoeding is gedaan binnen de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en sub b BW.

Transitievergoeding

Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2018 heeft deze twee jaren geduurd en daarom is het verzoek van werknemer tot toekenning van een transitievergoeding gegrond. Tegen de hoogte daarvan (€ 1.188 bruto) heeft werkgever geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter de transitievergoeding toewijst zoals verzocht.