Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/bewindvoerder
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 10 juli 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:5780

werkgeefster/bewindvoerder

Werkneemster heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door re-integratieverplichtingen niet na te komen. Toch komt haar wel een transitievergoeding toe. Hof houdt rekening met bijkomende persoonlijke omstandigheden. Werkneemster heeft niet met opzet gehandeld, maar uit onmacht.

Feiten

Werkneemster is op 9 januari 2008 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van tandartsassistente. Op 6 maart 2018 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Op 5 september 2018 heeft het UWV een deskundigenoordeel afgegeven met de conclusie dat werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Werkgeefster heeft de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, primair op de e-grond en subsidiair op de g-grond. Voorts heeft zij verzocht voor recht te verklaren dat werkneemster geen recht heeft op een transitievergoeding en verzocht werkneemster te veroordelen in de kosten van de procedure. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst ontbonden en het einde daarvan bepaald op 1 februari 2019. Voorts heeft de kantonrechter werkgeefster veroordeeld tot betaling aan werkneemster van een transitievergoeding en de proceskosten van werkneemster. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Tegen dit oordeel keert werkgeefster zich in hoger beroep.

Oordeel

Het hof volgt het betoog van werkgeefster dat de kantonrechter haar ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding omdat werkneemster niet om betaling van een transitievergoeding heeft verzocht. Op grond van artikel 7:686a BW dient bij verzoekschrift aanspraak te worden gemaakt op de transitievergoeding. Vast staat dat in de procedure in eerste aanleg zijdens werkneemster geen (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek en/of tegenverzoek is gedaan waarin zij om voldoening van haar aanspraak op een transitievergoeding in rechte vraagt. Ingevolge artikel 362 Rv kan in hoger beroep niet voor het eerst meer een zelfstandig verzoek tot voldoening van een transitievergoeding worden gedaan. Dit betekent dat aan de veroordeling van de kantonrechter tot betaling van een transitievergoeding geen verzoek ten grondslag ligt en dat is in strijd met artikel 24 Rv. Werkgeefster bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door werkneemster niet als ernstig verwijtbaar is aan te merken. Volgens werkgeefster is werkneemster haar re-integratieverplichtingen bij herhaling en voortdurend niet nagekomen, ook niet na loonopschorting. Dit wordt namens werkneemster niet betwist door de bewindvoerder, zodat het hof daarvan uitgaat. Blijkens de wetsgeschiedenis kan dit worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer indien daarvoor geen gegronde reden bestaat. Hoewel in dit geval sprake is van verwijtbaar handelen wegens het niet nakomen van re-integratieverplichtingen door werkneemster oordeelt het hof dat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid door werkneemster. Werkneemster heeft door psychische en fysieke problemen en omdat zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft niet alle afspraken met werkgeefster in het kader van de re-integratie nagekomen. Ondanks vele inspanningen van werkgeefster is het werkneemster niet gelukt contact op te nemen met de werkgeefster dan wel te verschijnen bij de bedrijfsarts. Dit komt niet zozeer door welbewust en opzettelijk handelen van werkneemster maar veeleer door onmacht om gegeven haar privésituatie haar verantwoordelijkheid te nemen met betrekking tot haar re-integratieverplichtingen. De persoonlijke omstandigheden van werkneemster vormen een gegronde reden voor het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen en zijn daarmee zodanig van invloed op de mate van verwijtbaarheid van het niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen dat de hoge lat die geldt voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten niet wordt gehaald. De door werkgeefster verzochte verklaring voor recht dat werkneemster geen recht heeft op een transitievergoeding moet worden afgewezen.