Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 27 juni 2019
ECLI:NL:RBMNE:2019:3516
Ondernemingsraad van DB Cargo Nederland N.V./DB Cargo Nederland N.V.
Feiten
DB Cargo richt zich op het vervoeren van goederen over het Nederlandse spoor. In juli 2018 heeft DB Cargo met het oog op een voorziene piek in het kolenvervoer te Amsterdam, waarvoor aldaar extra personeel nodig zou zijn, besloten om de bediening van [bedrijf] voor de periode van 3 september 2018 tot en met 7 april 2019 uit te besteden aan Rail Force One. Over dit besluit is geen advies aan de ondernemingsraad gevraagd. De ondernemingsraad heeft zich op het standpunt gesteld dat over het (voorgenomen) besluit advies had moeten worden gevraagd. DB Cargo betwist dat zij om advies had moeten vragen en wijst daarbij op de beperkte en tijdelijke aard van het besluit. Volgens haar verschilde de overeenkomst uit 2015, toen tevens een overeenkomst werd gesloten met dezelfde reden, wezenlijk met die van 2018. De ondernemingsraad verzoekt de kantonrechter om voor recht te verklaren dat het besluit adviesplichtig is en DB Cargo te veroordelen om zich te onthouden tot kort gezegd uitvoering of toepassing van het besluit.
Oordeel
Voordat wordt ingegaan op de inhoudelijk aspecten beslist de kantonrechter over de formele verweren die DB Cargo heeft ingebracht. Met haar niet-ontvankelijkheidsverweer stelt DB Cargo dat, nu de ondernemingsraad in dit geding adviesrecht claimt, het op artikel 36 lid 2 gebaseerde nalevingsverzoek – net als het OK-beroep ingevolge artikel 26 lid 2 WOR – bij de kantonrechter moet worden ingediend binnen een maand nadat de ondernemingsraad van het bestreden besluit in kennis is gesteld. Omdat dit niet is gebeurd, zou de ondernemingsraad niet-ontvankelijk zijn. De kantonrechter volgt DB Cargo niet. Op grond van artikel 36 lid 3 WOR is de ondernemingsraad, nu hij geen OK-beroep heeft ingesteld, ontvankelijk in zijn verzoek. DB Cargo heeft verder aangevoerd dat de ondernemingsraad bij zijn verzoek geen (proces)belang meer heeft, omdat de overeenkomst met Rail Force One inmiddels per 27 maart 2019 is geëindigd. Dit verweer faalt, waar de ondernemingsraad mede heeft verzocht om een verklaring voor recht. Bij een dergelijke verklaring voor recht heeft de ondernemingsraad belang, omdat een rechterlijke uitspraak voor een toekomstige vergelijkbare situatie tussen partijen de door de ondernemingsraad verlangde duidelijkheid kan scheppen. De kantonrechter zal allereerst beoordelen of het bestreden besluit adviesplichtig was op grond van artikel 25 lid 1 sub b, d of e WOR. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval was. Er was geen sprake van een gezamenlijke activiteit, geen samenwerkingsrelatie en ook aan het duurzaamheidsvereiste in de zin van artikel 25 lid 1 sub b WOR was niet voldaan. Verder had het bestreden besluit geen betrekking op een wijziging of een belangrijke inkrimping van de werkzaamheden van de onderneming. Aan sub e en d wordt dan ook niet voldaan. Wat betreft het ‘belangrijkheid’-vereiste heeft de ondernemingsraad aangevoerd dat het in de onderneming praktijk is om ook voorgenomen besluiten die niet objectief gezien belangrijk zijn ter advisering voor te leggen. Daarvoor heeft hij tien voorbeelden in twaalf jaar tijd voorgelegd. De kantonrechter stelt vast dat lang niet alle voorbeelden (van eerdere adviesaanvragen in objectief gezien niet belangrijke kwesties) die de ondernemingsraad aandraagt identiek zijn of vergelijkbaar zijn. Ten aanzien van de adviesaanvraag uit 2015 oordeelt de kantonrechter dat de verschillen zodanig zijn dat het besluit in 2015 zodanig anders is dan het besluit in 2018 dat de ondernemingsraad uit de eerdere adviesaanvraag redelijkerwijs niet heeft mogen opmaken dat ook in 2018 advies had moeten worden gevraagd. Resteert de vraag of DB Cargo aan de ondernemingsraad, zoals hij stelt, bovenwettelijke adviesbevoegdheid heeft verleend. Van een overeengekomen uitbreiding van de adviesbevoegdheid van de ondernemingsraad is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Ook een mondelinge afspraak is niet tot stand gekomen. Waar de ondernemingsraad zich op het standpunt stelt dat een overeenkomst moet worden afgeleid uit de praktijk die in de loop der jaren zou zijn gegroeid, volgt de kantonrechter hem hierin niet. Het verzoek van de ondernemingsraad wordt afgewezen.