Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werkneemster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 23 augustus 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:6766

werkgeefster/werkneemster

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van werknemer wegens verstoorde arbeidsverhouding. Werkneemster heeft in haar functie van planner het rijden van zwarte ritten toegestaan en haar partner het geld laten incasseren, dat zij thuis bewaarde. Wezenlijk belang werkgever daarbij is niet gebleken.

Feiten

Werkgeefster heeft per 1 november 2017 bedrijf X overgenomen. Werkneemster en haar partner Y waren eigenaar van X. Als onderdeel van de overname is afgesproken dat werkneemster (samen met haar partner) in dienst zou treden bij werkgeefster. De arbeidsovereenkomst van werkneemster bij werkgeefster is ingegaan per 1 november 2017, voor onbepaalde tijd. De functie van werkneemster is planner/werkverdeler en haar laatste salaris bedraagt € 3.404 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Tijdens de vakantie en ziekte van werkneemster heeft de heer A geconstateerd dat er afwijkingen waren in de administratie. Werkgeefster heeft vervolgens onderzoek verricht naar deze administratieve onregelmatigheden, waarna werkgeefster op 10 april 2019 met werkneemster heeft gesproken over de onregelmatigheden. Werkgeefster heeft werkneemster per 18 april 2019 geschorst. Y was eerder zelf uit dienst getreden. Werkgeefster heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden, primair vanwege ernstig verwijtbaar handelen en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding.

Oordeel

Vast staat dat werkneemster ritten voor C heeft ingepland bij chauffeurs van werkgeefster. Een deel van deze ritten heeft zij geregistreerd en vervolgens weer verwijderd nadat de ritten gereden waren. Een ander deel van de ritten voor C heeft werkneemster niet geregistreerd. Voor deze ritten is geen factuur aan C gezonden; de ritten heeft C contant aan Y betaald. Het gaat derhalve om buiten de boeken gehouden ritten. Wat niet vaststaat, is of werkneemster voor het inplannen van de zwarte ritten toestemming heeft gekregen van de heer E. Dit heeft werkneemster weliswaar gesteld, maar is door werkgeefster (en de heer E ter zitting) uitdrukkelijk betwist. Uit hetgeen werkneemster heeft aangevoerd, wordt het niet aannemelijk dat de heer E van de zwarte ritten af wist en hiervoor toestemming heeft gegeven, maar volledig uit te sluiten is het niet. De kantonrechter ziet geen reden getuigen te horen, zoals door werkneemster verzocht. Reden hiervoor is dat voldoende duidelijk is geworden dat partijen zodanig tegenover elkaar staan dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Partijen zijn het op vrijwel geen enkel onderdeel met elkaar eens en beschouwen elkaar over en weer als leugenachtig. Niet kan worden ingezien dat op deze basis het dienstverband zinvol kan worden voortgezet. Evenmin zijn er aanknopingspunten om te veronderstellen dat deze situatie tijdelijk is en herstel van de relatie binnen afzienbare tijd mogelijk is. Werkneemster komt geen transitievergoeding toe, omdat zij op 1 oktober 2019 nog geen twee jaar in dienst is bij werkgeefster. De door werkneemster verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen. Indien (veronderstellenderwijs) zou worden aangenomen dat de heer E van de zwarte ritten wist, dan relativeert dat uiteraard in belangrijke mate het door werkgeefster aan werkneemster gemaakte verwijt dat zij de boeken heeft gemanipuleerd. Daar staat echter tegenover dat werkneemster zonder blikken of blozen in haar functie van planner geheel zelfstandig het rijden van zwarte ritten, het door Y incasseren van zwarte bedragen en het thuis bewaren daarvan mogelijk heeft gemaakt, waarbij meespeelt dat van een wezenlijk belang van werkgeefster daarbij niet is gebleken. Tegen deze achtergrond kan (nog steeds veronderstellenderwijs) werkgeefster niet zodanig (ernstig) worden verweten dat de relatie verstoord is geraakt dat werkgeefster op die grond aan werkneemster een billijke vergoeding zou moeten voldoen. Voor vernietiging van het concurrentie- en relatiebeding heeft werkneemster geen althans onvoldoende aanknopingspunten gegeven, hetgeen tevens geldt voor het concurrentie- en relatiebeding in de overnameovereenkomst.