Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Wijcker Groen B.V.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 11 september 2019
ECLI:NL:RBNHO:2019:7588

werknemer/Wijcker Groen B.V.

Aansprakelijkheidsvorderingen zijn geen vorderingen die verband houden met het einde van het dienstverband ex artikel 7:686a lid 3 BW. Dat het betreffende voorval aan beëindiging van het dienstverband ten grondslag ligt, betekent niet dat de vorderingen daarmee (voldoende) verband houden.

Feiten

(Vervolg op AR 2019-0826.) Werknemer is op 1 oktober 2015 in dienst getreden bij Wijcker Groen B.V. Op 23 januari 2019 heeft een medewerker van Wijcker Groen ernstig letsel opgelopen op de werf van Wijcker Groen, doordat er vanuit de grijper van de kraan waarin werknemer op dat moment werkzaam was, een boomstam op de voet van de medewerker terecht is gekomen. Werknemer is op 29 januari 2019 op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft in een eerdere beschikking geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of werknemer aansprakelijk is voor door Wijcker Groen geleden en nog te lijden schade.

Oordeel

De vraag die beantwoord moet worden is of de vorderingen van partijen (aangaande de eventuele aansprakelijkheid van werknemer) ‘daarmee verband houdende andere vorderingen’zijn als bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW en, aldus, of partijen in deze verzoekschriftprocedure ontvankelijk zijn in die vorderingen. Anders dan Wijcker Groen is de kantonrechter van oordeel dat de vorderingen niet kunnen worden aangemerkt als vorderingen die verband houden met het einde van het dienstverband, zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW. De betreffende vorderingen vinden hun grondslag immers in de artikelen 7:661 BW, 6:170 BW, althans 6:162 BW. Het enkele gegeven dat het voorval van 23 januari 2019 aan de beëindiging van het dienstverband van werknemer ten grondslag ligt, betekent niet dat de betreffende (aansprakelijkheids)vorderingen daarmee (voldoende) verband houden. Partijen worden met betrekking tot de betreffende gedeelten van hun verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover Wijcker Groen zich op het standpunt heeft gesteld dat, in geval van niet-ontvankelijkheid, de behandeling van haar tegenverzoeken moet worden gesplitst op grond van artikel 7:686a lid 10 BW, volgt de kantonrechter dat standpunt niet. Uit artikel 7:686a lid 10 BW volgt immers dat het bij het splitsen van een zaak in één of meer zaken moet gaan om vorderingen als bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW. Nu hiervoor reeds is overwogen dat van dergelijke vorderingen in onderhavig geval geen sprake is, zal de zaak niet worden gesplitst.