Rechtspraak
Safeway/Newton
Feiten
De in het hoofdgeding aan de orde zijnde pensioenregeling had aanvankelijk een normale pensioenleeftijd (hierna: 'NPL') vastgesteld die verschilt voor mannen en vrouwen, namelijk 65 jaar voor mannen en 60 jaar voor vrouwen, maar het Hof heeft in het arrest van 17 mei 1990, Barber (C-262/88, ECLI:EU:C:1990:209), in wezen geoordeeld dat het vaststellen van een naar geslacht verschillende NPL discriminatie oplevert die bij artikel 119 EG-Verdrag verboden is. Naar aanleiding van dat arrest hebben Safeway en Safeway Pension Trustees door middel van kennisgevingen op 1 september 1991 en 1 december 1991 (hierna: 'in 1991 gedane kennisgevingen') de bij de pensioenregeling aangesloten personen schriftelijk ervan op de hoogte gebracht dat die regeling met ingang van 1 december 1991 zou worden gewijzigd door de invoering van een uniforme NPL van 65 jaar voor alle aangesloten personen. Op 2 mei 1996 is een aanvullende trustakte opgesteld waarin de pensioenregeling gewijzigd wordt en een uniforme NPL van 65 jaar wordt vastgesteld met ingang van 1 december 1991. De consequentie hiervan is dat reeds opgebouwde pensioenaaanspraken worden verlaagd. Nadat in 2009 de vraag aan de orde was gekomen of de retroactieve wijziging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pensioenregeling zich verdraagt met het Unierecht, heeft Safeway het hoofdgeding aangespannen en gevorderd dat werd vastgesteld dat een uniforme NPL van 65 jaar rechtsgeldig ingevoerd was met ingang van 1 december 1991. In dat geding is Newton aangesteld om op te treden als vertegenwoordiger van de bij de pensioenregeling aangesloten personen. Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 119 EG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd dat het er zich tegen verzet dat een pensioenregeling een einde maakt aan een met deze bepaling strijdig geval van discriminatie dat voortvloeit uit het vaststellen van een NPL die verschilt naar geslacht, door middel van een maatregel op grond waarvan de NPL van de bij die regeling aangesloten personen met terugwerkende kracht gelijk wordt geschakeld met die van de voorheen benadeelde groep over de periode vanaf het moment dat kennis wordt gegeven van die maatregel tot aan het moment dat deze wordt genomen, wanneer de maatregel is toegestaan volgens het nationale recht en de akte waarbij de pensioenregeling is opgezet.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Barber-arrest
Ter beantwoording van deze vraag moet in herinnering worden geroepen dat het Hof in het arrest van 17 mei 1990, Barber (C-262/88, ECLI:EU:C:1990:209), in wezen heeft geoordeeld dat het vaststellen van een naar geslacht verschillende NPL voor pensioenen die krachtens een pensioenregeling worden betaald, bij artikel 119 EG-Verdrag verboden discriminatie oplevert. Het Hof heeft zich ook uitgelaten over de consequenties die moeten worden verbonden aan de vaststelling van dergelijke discriminatie, met name in de arresten van 28 september 1994, Coloroll Pension Trustees (C-200/91, ECLI:EU:C:1994:348), 28 september 1994, Avdel Systems (C-408/92, ECLI:EU:C:1994:349), en 28 september 1994, Van den Akker (C-28/93, ECLI:EU:C:1994:351). Uit die rechtspraak volgt dat die consequenties verschillen afhankelijk van de tijdvakken van arbeid in kwestie. Voor wat ten eerste de tijdvakken van arbeid betreft die zijn gelegen vóór de datum van het arrest Barber (C-262/88, ECLI:EU:C:1990:209), namelijk 17 mei 1990, geldt dat pensioenregelingen geen uniforme NPL hoeven te hanteren, aangezien het Hof de werking van dat arrest in de tijd heeft beperkt door uit te sluiten dat artikel 119 EG-Verdrag van toepassing is op pensioenuitkeringen die verschuldigd zijn uit hoofde van die tijdvakken (zie in die zin arresten van 28 september 1994, Coloroll Pension Trustees, C-200/91, ECLI:EU:C:1994:348, r.o. 34; 28 september 1994, Avdel Systems, C-408/92, ECLI:EU:C:1994:349, r.o. 19, en 28 september 1994, Van den Akker, C-28/93, ECLI:EU:C:1994:351, r.o. 12). Voor wat ten tweede de tijdvakken van arbeid betreft die zijn gelegen tussen 17 mei 1990 en het moment waarop in de aan de orde zijnde pensioenregeling maatregelen werden genomen om de gelijke behandeling te herstellen, moeten de tot de benadeelde groep behorende personen dezelfde voordelen krijgen als de tot de bevoordeelde groep behorende personen, waarbij die voordelen, zolang artikel 119 EG-Verdrag niet naar behoren in nationaal recht is omgezet, het enige bruikbare referentiekader blijven (zie in die zin arresten van 28 september 1994, Coloroll Pension Trustees, C-200/91, ECLI:EU:C:1994:348, r.o. 31 en 32; 28 september 1994, Avdel Systems, C-408/92, ECLI:EU:C:1994:349, r.o. 16 en 17, en 28 september 1994, Van den Akker, C-28/93, ECLI:EU:C:1994:351, r.o. 16 en 17). Voor wat ten derde de tijdvakken van arbeid betreft die zijn vervuld na het moment waarop in de aan de orde zijnde pensioenregeling maatregelen worden genomen om de gelijke behandeling te herstellen, is het zo dat artikel 119 EG-Verdrag er niet aan in de weg staat dat de voordelen van de voorheen bevoordeelde personen worden verlaagd tot op het niveau van de voordelen van de voorheen benadeelde personen, aangezien deze bepaling enkel vereist dat mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke arbeid een gelijke beloning ontvangen, maar niet een bepaald niveau voorschrijft (zie in die zin arresten van 28 september 1994, Coloroll Pension Trustees, C-200/91, ECLI:EU:C:1994:348, r.o. 33; 28 september 1994, Avdel Systems, C-408/92, ECLI:EU:C:1994:349, r.o. 21, en 28 september 1994, Van den Akker, C-28/93, ECLI:EU:C:1994:351, r.o. 19). In casu heeft het hoofdgeding uitsluitend betrekking op de vraag of de pensioenrechten van personen die zijn aangesloten bij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pensioenregeling, over de periode van 1 december 1991 tot 2 mei 1996 moeten worden berekend op grondslag van een uniforme NPL van 60 dan wel 65 jaar. Tegen deze achtergrond vraagt de verwijzende rechter zich in wezen af of in de trustakte van 2 mei 1996 voor die periode de NPL van die aangesloten personen met terugwerkende kracht gelijk mocht worden geschakeld met die van de voorheen benadeelde groep, namelijk mannelijke werknemers. Het antwoord van het Hof van Justitie EU luidt ontkennend, omdat in deze periode slechts sprake is geweest van een informele praktijk en geen formele besluitvorming (die vond pas op 2 mei 1996 plaats).
Terugwerkende kracht ontnemen van (herroepelijke) pensioenvoordelen in strijd met EU-recht
Wat de vraag betreft of artikel 119 EG-Verdrag zich niet verzet tegen een maatregel als die van de trustakte, waarbij de NPL van de bij een pensioenregeling aangesloten personen met terugwerkende kracht vanaf 1 december 1991 gelijk wordt geschakeld met de NPL van de voorheen benadeelde groep, is het vaste rechtspraak van het Hof dat wanneer een met het Unierecht strijdig geval van discriminatie is vastgesteld, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel, zolang geen maatregelen zijn genomen om de gelijke behandeling te herstellen, alleen kan worden verzekerd door de leden van de benadeelde groep de voordelen toe te kennen die de leden van de bevoordeelde groep genieten. Het Hof heeft reeds geoordeeld dat dit beginsel eraan in de weg staat dat in een pensioenregeling discriminatie die strijdig is met artikel 119 EG-Verdrag wordt opgeheven door voor het verleden de voordelen van de bevoordeelde groep af te schaffen (zie in die zin arrest van 28 september 1994, Avdel Systems, C-408/92, ECLI:EU:C:1994:349, r.o. 5, 13, 14, 17 en 18). De verwijzende rechter wenst evenwel te vernemen of die rechtspraak ook geldt voor situaties als in het hoofdgeding, waarin de pensioenrechten in kwestie volgens het nationale recht en de akte waarbij de aan de orde zijnde pensioenregeling is opgezet, herroepelijk zijn. Deze vraag is weliswaar nog niet expliciet behandeld door het Hof, maar de mogelijkheid om in dergelijke situaties de voorwaarden omtrent de rechten van de bij een pensioenregeling aangesloten personen met terugwerkende kracht gelijk te schakelen met de voorwaarden omtrent de rechten van de voorheen benadeelde groep, vindt geen steun in de genoemde rechtspraak. Integendeel, zou erkenning van die mogelijkheid tot gevolg hebben dat de reikwijdte van die rechtspraak sterk wordt beperkt, aangezien zij dan nog slechts zou gelden in gevallen waarin een dergelijke gelijkschakeling met terugwerkende kracht in elk geval reeds verboden is volgens het nationale recht of de akte waarbij de pensioenregeling is opgezet. Bovendien en bovenal moet erop worden gewezen dat maatregelen die erop gericht zijn met het Unierecht strijdige discriminatie op te heffen, het Unierecht ten uitvoer brengen en dat bij de uitvoering van dat recht moet worden voldaan aan de daarin vervatte eisen. In het bijzonder kan geen beroep worden gedaan op het nationale recht of de bepalingen van de akte waarbij de aan de orde zijnde pensioenregeling is opgezet, om die eisen te omzeilen. Zoals volgt uit dit arrest, kan evenwel niet worden uitgesloten dat maatregelen die erop gericht zijn een einde te maken aan met het Unierecht strijdige discriminatie, bij wijze van uitzondering terugwerkende kracht kunnen hebben, mits het rechtmatige vertrouwen van de betrokkenen in acht wordt genomen en die maatregelen daadwerkelijk zijn ingegeven door een dwingende reden van algemeen belang. Blijkens vaste rechtspraak kan met name het risico op ernstige aantasting van het financiële evenwicht van de aan de orde zijnde pensioenregeling een dergelijke dwingende reden van algemeen belang vormen (zie in die zin arresten van 11 januari 2007, ITC, C-208/05, ECLI:EU:C:2007:16, r.o. 43, en 7 maart 2018, DW, C-651/16, ECLI:EU:C:2018:162, r.o. 33). Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 119 EG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd dat het er zich, tenzij er sprake is van objectieve rechtvaardiging, tegen verzet dat een pensioenregeling een einde maakt aan een met deze bepaling strijdig geval van discriminatie dat voortvloeit uit het vaststellen van een NPL die verschilt naar geslacht, door middel van een maatregel op grond waarvan de NPL van de bij die regeling aangesloten personen met terugwerkende kracht gelijk wordt geschakeld met die van de voorheen benadeelde groep over de periode vanaf het moment dat kennis wordt gegeven van die maatregel tot aan het moment dat deze wordt genomen, ook al is de maatregel toegestaan volgens het nationale recht en de akte waarbij de pensioenregeling is opgezet.