Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond h.o.d.n. SIPOR
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 oktober 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:3717
Met annotatie door mr. K. Hakvoort

werkneemster/Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond h.o.d.n. SIPOR

Verwijzingsbeschikking prejudiciële vraag aan Hoge Raad: 'Dient met een vermindering  van de arbeidsduur gelijkgesteld te worden een vermindering van het salaris als gevolg van een functiewijziging, met dien verstande dat in dat geval ook recht op een transitievergoeding bestaat naar evenredigheid van de salarisvermindering?'

Feiten

Werkneemster is vanaf 4 januari 2002 als lerares werkzaam geweest bij Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond H.O.D.N. SIPOR (hierna: SIPOR) met werktijdfactor 1,0. Op 22 juni 2015 is werkneemster door het UWV voor 48,49% arbeidsongeschikt bevonden. Daarbij is geoordeeld dat bij SIPOR herplaatsingsmogelijkheden waren en dat deze waren benut. Op 13 juli 2015 is een akte van ontslag aan werkneemster verleend. Hierin staat dat werkneemster met ingang van 1 augustus 2015 ontslag werd verleend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 13 juli 2015 is tevens een akte van benoeming aan werkneemster verleend. Vanaf 1 augustus 2015 is werkneemster voor onbepaalde tijd benoemd tot onderwijsassistent. De werktijdfactor bij deze functie bedraagt 0,8 en het loon bedraagt € 1.706,40 bruto per maand. Voordien verdiende werkneemster een salaris van € 3.313 bruto per maand. Werkneemster heeft in eerste aanleg verzocht veroordeling van SIPOR tot betaling van de transitievergoeding van primair € 51.135,14 bruto en subsidiair € 10.227,03 bruto (voor de werktijdfactor 0,2). Bij beschikking van 5 januari 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is beëindigd maar feitelijk is voortgezet onder gewijzigde voorwaarden, zodat werkneemster geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding. Bij de tussenbeschikking heeft het hof geoordeeld dat sprake is van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst aangezien partijen zijn overgegaan tot een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van werkneemster met twintig procent, waardoor werkneemster in ieder geval recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding van € 10.227,03.

Oordeel

Uit de akten van partijen blijkt dat zij het eens zijn met het voornemen van het hof om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. In deze zaak speelt de vraag of door de substantiële en structurele salarisvermindering als gevolg van de functiewijziging van werkneemster op dat punt eveneens van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan worden gesproken, welke vraag werkneemster bevestigend en SIPOR ontkennend heeft beantwoord. SIPOR heeft betoogd dat deze situatie kan worden vergeleken met slapende dienstverbanden ten aanzien van werknemers die (meer dan) twee jaar ziek zijn en waarbij (ook) onzeker is of er in de toekomst een transitievergoeding zal worden uitgekeerd. Het gaat hier volgens het hof om een rechtsvraag die rechtstreeks van belang is voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen. Immers, vóór de Kolom-beschikking (HR 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1617) werd ervan uitgegaan dat een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk was en speelde de vraag of een werknemer recht had op de (gedeeltelijke) transitievergoeding niet. Over deze vraag kan verschillend worden gedacht om welke reden het hof de volgende prejudiciële vraag wenst te stellen aan de Hoge Raad: (1) Dient met een vermindering van de arbeidsduur gelijkgesteld te worden een vermindering van het salaris als gevolg van een functiewijziging, met dien verstande dat in dat geval ook recht op een transitievergoeding bestaat naar evenredigheid van de salarisvermindering? (2) Gelden voor een dergelijke functiewijziging dan dezelfde eisen als genoemd in r.o. 3.5.5 van de Kolom-beschikking? (3) Geldt dan ook dat het moet gaan om een substantiële en structurele salarisvermindering in dier voege dat het moet gaan om een vermindering van tenminste twintig procent die naar redelijke verwachting blijvend zal zijn? (4) Indien sprake is van zowel een vermindering van arbeidsduur als van salaris, hoe moet in dat geval dan de transitievergoeding worden berekend? Het hof verzoekt de Hoge Raad met betrekking tot de prejudiciële vraag uitspraak te doen, houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat de Hoge Raad naar aanleiding van dit verzoek uitspraak heeft gedaan.