Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 31 mei 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:8170
werknemer/werkgever c.s.
Feiten
Werknemer is op 1 augustus 2011 bij werkgever in dienst getreden, laatstelijk in de functie van (assistent-) manager. De salarisbetaling gaat via verweerster 1. Verweerster 1 heeft op 18 oktober 2018 een ingevulde, ondertekende en gestempelde 'model-werkgeversverklaring' aan werknemer afgegeven. In de ochtend van 11 januari 2019 heeft werknemer zich voor langere tijd ziek gemeld. Verweerster 1 heeft werknemer op 11 januari 2019 op staande voet ontslagen, omdat er een klacht van een patiënt is ontvangen over werknemer over flirterig gedrag en ongewenst toevoegen/volgen op Instagram. Op 14 februari 2019 is werknemer nogmaals op staande voet ontslagen omdat uit een opname van een telefoongesprek van werknemer met een cliënt blijkt dat de werknemer haar uitgescholden heeft voor ‘kankerkoerd’. Werknemer verzoekt om vernietiging van het ontslag op staande voet van 11 januari 2019.
Oordeel
Eerste ontslag op staande voet
Door de ontkenning en gemotiveerde betwisting door werknemer staan de hem verweten feiten allerminst vast. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat de twee aan werknemer verweten feiten, die neerkomen op het maken van seksueel getinte opmerkingen aan het adres van een minderjarige patiënte en het toevoegen/volgen van die patiënte op Instagram, juist zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet gezien het vorenstaande niet rechtsgeldig gegeven.
Tweede ontslag op staande voet
Werknemer heeft niet tijdig verzocht het ontslag op staande voet van 14 februari 2019 te vernietigen. Anders dan hij stelt, volgt uit het verzoekschrift niet dat hij ook dit ontslag op staande voet heeft verzocht te vernietigen. Dit verzoek is expliciet en is slechts voor één uitleg vatbaar: het heeft enkel betrekking op het ontslag op staande voet van 11 januari 2019. Voor zover werknemer heeft bedoeld ter zitting van 25 april 2019 zijn verzoek aan te vullen, geldt dat dit verzoek niet tijdig is gedaan nu het immers dateert van meer dan twee maanden na de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (art. 7:686a lid 4 sub a onder 2 BW). Werknemer heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan hij ondanks het verstrijken van de vervaltermijn toch ontvankelijk is in het verzoek. Het voorgaande betekent dat het ontslag op staande voet van 14 februari 2019 onaantastbaar is geworden en dat vaststaat dat de arbeidsovereenkomst daarmee op die datum is geëindigd.