Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Eneco Levering B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 3 december 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:3139

werkneemster/Eneco Levering B.V.

Hof gelast op verzoek van werkneemster voorlopig getuigenverhoor, aangaande de totstandkoming van objectieve criteria ten aanzien van voorwaardelijke vrijwillige vertrekregeling (stimuleringsregeling). Verzoek niet enkel gebaseerd op vermoedens en speculaties.

Feiten

De Eneco Groep heeft met ingang van 1 mei 2018 de aandelen in E.ON Benelux Levering B.V. (hierna: E.ON Benelux) verkregen. Voorafgaande aan deze acquisitie was E.ON Benelux onderdeel van de Uniper Groep. De werknemers die binnen de Uniper Groep feitelijk de werkzaamheden verrichtten ten behoeve van E.ON Benelux, waren in dienst van Uniper Benelux N.V. Deze werknemers waren werkzaam in Eindhoven. Zij zijn met ingang van 1 mei 2018 overgegaan naar een vennootschap behorende tot de Eneco Groep. Werkneemster behoorde tot deze werknemers. Het Sociaal Protocol, overeengekomen met de vakbonden FNV en CNV Connectief, bood de werknemers de keuze tussen het mee overgaan naar Rotterdam met een nieuwe arbeidsovereenkomst en het opteren voor de zogeheten stimuleringsregeling, een voorwaardelijke vrijwillige vertrekregeling voor het geval de betrokken werknemer niet over wilde gaan naar Rotterdam. Eneco hoefde op grond van het Sociaal Protocol bij uitzondering niet positief in te gaan op de opgave van interesse, als het vertrek van de betrokken medewerker in strijd kwam met het redelijk bedrijfsbelang van Eneco. Werkneemster heeft destijds geopteerd voor de stimuleringsregeling. In juli 2018 heeft overleg plaatsgevonden tussen Eneco en de vakbonden, onder meer om tot objectieve criteria te komen op basis waarvan zou worden vastgesteld van welke medewerkers de opgave van interesse niet zou kunnen worden gehonoreerd. Werkneemster heeft op 23 juli 2018 bericht van Eneco ontvangen met de strekking dat Eneco niet positief kon ingaan op haar opgave van interesse en dat zij op grond van de overeengekomen criteria was aangewezen om per 1 november 2018 over te komen naar Eneco World in Rotterdam. Werkneemster heeft in eerste aanleg de kantonrechter verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen over onder meer de totstandkoming van de objectieve criteria voor het niet honoreren van de opgave van interesse. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en daartoe overwogen dat het verzoek uitsluitend gebaseerd is op vermoedens en speculaties en dat toewijzing van het verzoek louter zou leiden tot een ‘fishing expedition’ waarvoor het voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld. Werkneemster komt in hoger beroep tegen deze afwijzing op.

Oordeel

Hetgeen werkneemster door het middel van een voorlopig getuigenverhoor wenst te bewijzen, komt erop neer, zo begrijpt het hof, dat (anders dan Eneco aanvoert) de uitkomst van het overleg in juli 2018 was dat tot de objectieve criteria behoorde het ‘van deur tot deur’-criterium (en niet het ‘van deur tot station Alexander’-criterium) en voorts dat van de zijde van Eneco naderhand ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de vertegenwoordigers van de vakbonden en de OR-leden om alsnog akkoord te gaan met Rotterdam Alexander als eindpunt voor de in aanmerking te nemen reistijd. Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, kunnen deze stellingen van werkneemster niet worden aangemerkt als beweringen die enkel berusten op vermoedens en speculaties waarvoor zij geen enkel concreet aanknopingspunt naar voren heeft gebracht. Zo heeft zij erop gewezen dat Rotterdam Alexander als eindpunt niet (voldoende) aan de orde is geweest tijdens besprekingen. Wat de door haar gestelde druk betreft, heeft werkneemster de aandacht gevestigd op een schriftelijke verklaring van de voorzitter van de OR, waarin is vermeld: “De aanwezige leden van de ondernemingsraad werden vervolgens in dit gesprek onder druk gezet om ook het standpunt te wijzigen”. Dat werkneemster de betrokken personen simpelweg kan vragen op schrift te stellen waarover zij opheldering wenst, betekent niet dat een verzoek als het onderhavige moet worden afgewezen. Het betoog van Eneco dat geen juridische grondslag bestaat voor de wens van werkneemster om voor de afvloeiingsregeling in aanmerking te komen, staat aan toewijzing van het verzoek niet in de weg, omdat daarmee te zeer zou worden vooruitgelopen op de uitkomst van het debat in een eventuele procedure. Werkneemster wenst juist door middel van een getuigenverhoor de onjuistheid dan wel onvolledigheid van de inhoud van verschillende stukken te bewijzen. Dat werkneemster de te horen getuigen wil verleiden tot het doen van juridische kwalificaties en dat zij aldus misbruik maakt van haar bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken, is niet aannemelijk geworden. Het voorgaande voert tot de conclusie dat de bezwaren van Eneco tegen het verzoek van werkneemster geen stand houden. Het hof bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden en verwijst de zaak terug naar de kantonrechter te Rotterdam ter verdere afhandeling.