Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 26 november 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:3164
werkneemster/ Lotte Global Logistics (Netherlands) B.V.
Feiten
Werkneemster is op 1 december 2013 bij Lotte in dienst getreden. Op grond van de arbeidsovereenkomst had werkneemster recht op een vergoeding van de werkelijk gemaakte reiskosten. Vanaf 1 februari 2016, toen haar arbeidsomvang verminderde, ontving werkneemster naast haar maandsalaris een maandelijkse reiskostenvergoeding. Ook nadat werkneemster begin 2017 is verhuisd, is Lotte deze vergoeding iedere maand blijven betalen. Na het aantreden van een nieuwe leidinggevende is de reiskostenvergoeding van werkneemster aan de orde gesteld. Met ingang van april 2018 heeft Lotte de reiskostenvergoeding niet meer betaald. Op 9 april 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden. De leidinggevende heeft de volgende dag per e-mail aangegeven dat hij het betreurt dat werkneemster de onderneming verlaat en dat HR wordt geïnformeerd. Op 12 april 2018 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Daarbij heeft werkneemster aangegeven dat onder deze omstandigheden de uitkomsten van haar herstel moeten worden afgewacht, voordat kan worden gesproken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Werkneemster was op vakantie in Zuid-Korea en is op 17 mei 2018 teruggekeerd in Nederland. Op 23 mei 2018 is Lotte overgegaan tot een eindafrekening van het dienstverband. Op 24 mei 2018 heeft werkneemster een gesprek gehad met de bedrijfsarts die heeft geconcludeerd dat er onvoldoende benutbare mogelijkheden zijn om te starten met re-integratie. Per brief van 25 mei 2018 heeft de leidinggevende aan werkneemster bericht de opzegging door werkneemster in stand te laten, onder meer omdat werkneemster zich nadat zij zich ziek heeft gemeld is vertrokken naar Zuid-Korea en de Arbodienst slecht contact met haar kreeg. Namens werkneemster is bestreden dat de arbeidsovereenkomst zou zijn opgezegd en is Lotte gesommeerd haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst na te komen. Lotte heeft in eerste aanleg verzocht om voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging door werkneemster en subsidiair de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Met betrekking tot de verzochte verklaring heeft de kantonrechter Lotte toegelaten tot het leveren van bewijs. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond onder toekenning van de transitievergoeding. Werkneemster komt op tegen het vonnis en vordert een billijke vergoeding.
Oordeel
Lotte heeft haar (voorwaardelijke) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair gegrond op verwijtbaar handelen en onder meer gesteld dat werkneemster zich schuldig zou hebben gemaakt aan frauduleus handelen. Tegenover de gemotiveerde en stellige betwisting hiervan door werkneemster heeft Lotte echter ook in hoger beroep niet (nader) uiteengezet op grond van welke feiten en omstandigheden de opzet moet worden aangenomen. Het had op de weg van Lotte gelegen om nauwkeurig uiteen te zetten hoe de beweerdelijke fraude door werkneemster dan wel precies in zijn werk zou zijn gegaan. De vordering wordt dan ook afgewezen. Het hof oordeelt verder dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en de arbeidsovereenkomst terecht op die grond heeft ontbonden. Verder is er geen sprake van een opzegverbod, omdat het ontbindingsverzoek onvoldoende verband houdt met de ziekte van werkneemster. Het hof kent werkneemster wel een billijke vergoeding toe van € 25.000 nu Lotte ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door onder meer de ernstige beschuldigingen in deze procedure jegens werkneemster op geen enkele wijze te kunnen waarmaken.