Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 12 december 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:9943
werknemer/Marinno B.V.
Feiten
Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst op grond waarvan werknemer werkzaamheden verricht voor Marinno B.V. (hierna: Marinno), zoals stukadoren en schilderen. Bij vonnis van 18 oktober 2018 van deze rechtbank is Marinno onder meer veroordeeld om aan werknemer het netto-equivalent van het brutosalaris van € 3.130,80 per maand te betalen vanaf augustus 2017 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt, dan wel de verplichting tot betaling van salaris op een andere grond komt te vervallen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met 10% wettelijke verhoging. Werknemer vordert onder meer dat Marinno wordt veroordeeld tot betaling van het vakantiegeld van 8% over het aan werknemer uitgekeerde loon.
Oordeel
Onbetwist staat vast dat het vonnis van 18 oktober 2018 in kracht van gewijsde is gegaan. Ook staat vast dat de partijen in de zaak waarin het vonnis van 18 oktober 2018 is gewezen, dezelfde zijn als in het onderhavige geding. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of het vonnis betrekking heeft op dezelfde rechtsbetrekking als nu in geschil is. Voor de vraag of dezelfde rechtsbetrekking in geschil is, is mede relevant wat de inhoud en strekking van de beslissing in het eerder gewezen vonnis zijn. Dit betekent dat het eerdere vonnis moet worden uitgelegd. In de zaak die heeft geleid tot het vonnis van 18 oktober 2018 speelde de vraag of werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. Uit het dictum van het vonnis kan worden opgemaakt dat Marinno veroordeeld is tot betaling aan werknemer van het brutosalaris van € 3.130,80 per maand. In de beoordeling die tot dat dictum leidt, is overwogen dat Marinno het volledige loon verschuldigd is. In het vonnis is echter nergens overwogen dat hiertoe ook de vakantiebijslag hoort. Die vraag was kennelijk ook niet (expliciet) in geschil, want dit onderwerp is op geen enkel punt in het vonnis aan de orde gekomen. Dat desondanks vakantiebijslag onder het toegewezen bedrag moet worden begrepen, ligt niet in de rede, nu artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bepaalt dat onder ‘loon’ de geldelijke inkomsten uit hoofde van een dienstbetrekking worden verstaan, met uitzondering van vakantiebijslagen. Vervolgens bepaalt artikel 17 lid 1 van die wet dat vakantiebijslag in de maand juni wordt uitbetaald. Gelet op dit alles moet dan ook worden geoordeeld dat in het eerder gewezen vonnis een andere rechtsbetrekking in geschil was. Het verweer van Marinno dat de vordering moet worden afgewezen, omdat over de rechtsbetrekking die nu in geschil is reeds een vonnis is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan, slaagt daarom niet. Artikel 17 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bepaalt dat enkel schriftelijk kan worden afgeweken van de voorgeschreven eenmalige uitkering (in juni) van vakantiebijslag. Aangezien partijen geen schriftelijke afspraken hebben gemaakt, is deze afspraak, zo deze al zou zijn gemaakt, nietig. Het verweer van Marinno dat zij de vakantiebijslag reeds heeft betaald, omdat deze in het loon is inbegrepen, kan daarom niet slagen. De vordering van werknemer tot betaling van 8% vakantietoeslag kan worden toegewezen.