Naar boven ↑

Rechtspraak

eiser/Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 27 augustus 2019
ECLI:NL:RBDHA:2019:13410

eiser/Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek

Vordering tot aanhouding schadestaatprocedure in afwachting van cassatieprocedure toegewezen. Belangenafweging.

Feiten

In de schadestaatprocedure vordert eiser dat Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna: PMT) hem met terugwerkende kracht in de positie brengt waarin hij had horen te verkeren als PMT geen korting op het pensioen van eiser had toegepast en PMT te veroordelen tot betaling van het gekorte deel. Verder vordert eiser voor recht te verklaren dat PMT het pensioen van eiser in de toekomst ook niet mag korten. Uit de stukken van partijen volgt dat de grondslag van de vordering van eiser het onrechtmatig handelen van PMT jegens eiser is. Het onrechtmatige handelen van PMT zou zijn gelegen in het schenden van haar informatieplicht jegens eiser door het onjuist en onvolledig informeren over en toepassen van de kortingsbevoegdheid. Deze vordering ligt thans ter beoordeling bij de Hoge Raad. PMT verzoekt de onderhavige procedure aan te houden tot in de cassatieprocedure is beslist, omdat de uitkomst hiervan bepalend is voor deze procedure.

Oordeel

De te beantwoorden vraag in deze procedure is of de procedurele vertraging die het afwachten van de uitkomst van de cassatieprocedure onvermijdelijk met zich brengt, gerechtvaardigd kan worden. Dat is een belangenafweging waarbij de omstandigheden van het specifieke geval van doorslaggevende betekenis zullen zijn. De kantonrechter overweegt dat een schadestaatprocedure er niet toe strekt de aansprakelijkheid vast te stellen of daar op enigerlei wijze uitspraken over te doen en in die zin een voortzetting van de hoofdzaak is. Gegeven is dat er in de hoofdzaak nog geen onherroepelijke eindbeslissing is en dat als het arrest van het hof vernietigd wordt door de Hoge Raad, de grondslag voor de onderhavige schadestaatprocedure komt te vervallen. Dit betekent dat de aansprakelijkheid van PMT nog niet onherroepelijk vaststaat. Partijen zijn zeer diep verdeeld over de aansprakelijkheidsvraag, dus dat betekent dat de procedure bij de Hoge Raad geen eindstation hoeft te zijn. Daartegenover staat dat partijen sinds november 2015 aan het procederen zijn en daaraan voorafgaand is kennelijk een jarenlange discussie tussen hen gaande geweest, terwijl thans ongewis is op welke termijn de Hoge Raad zijn arrest zal wijzen. Vanuit het oogpunt van efficiƫnte procesvoering is het verdedigbaar om de uitkomst van de cassatieprocedure af te wachten omdat het voor zowel partijen als de rechtbank verspilde moeite zal zijn indien PMT uiteindelijk niet aansprakelijk blijkt. Anderzijds, mocht de uitkomst een andere zijn, dan zal de schadestaatprocedure reeds (ver)gevorderd of misschien zelfs afgedaan zijn, en hoeft eiser niet nog langer te wachten, hetgeen gelet op zijn leeftijd en de jarenlange strijd die hij alsdan heeft moeten voeren ook verdedigbaar is. Toch is de kantonrechter alles overziend van oordeel dat de aansprakelijkheid van PMT thans een te onzekere factor is, terwijl die factor de grondslag vormt voor de onderhavige schadestaatprocedure. Aan die omstandigheid moet dan ook doorslaggevende betekenis worden toegekend. Verder is wellicht het financieel belang voor PMT klein, maar daartegenover staat een mogelijk restitutierisico voor haar. Met inachtneming van het voorgaande zal het verzoek tot aanhouding van de schadestaatprocedure in afwachting van de uitkomst in de cassatieprocedure worden gehonoreerd en zal de incidentele vordering worden toegewezen.