Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 januari 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:83
werkgeefster/werknemer c.s.
Feiten
Werknemers zijn werkzaam bij werkgeefster. Zij zijn allemaal vóór 1 januari 2009 bij werkgeefster in dienst getreden. Werknemers zijn aangemeld als deelnemer van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metaalindustrie. In de (meeste van de in het geding gebrachte) arbeidsovereenkomsten zijn de Algemene Arbeidsvoorwaarden A van toepassing verklaard. Hierin was bepaald, en dit is bevestigd in de versie van 9 maart 2010, dat voor werknemers die vóór 1 januari 2009 in dienst zijn getreden, de pensioenpremie volledig voor rekening van de werkgever komt. Op 5 december 2013 hebben werkgeefster en de OR een principeakkoord gesloten met betrekking tot het versoberen van de arbeidsvoorwaarden, waaronder het wijzigen van de premievrije deelname aan het pensioen. De gemaakte afspraken zijn uitgewerkt in de Algemene Arbeidsvoorwaarden A. Bij vonnis heeft de kantonrechter, beknopt weergegeven en voor zover thans relevant, op vordering van de FNV voor recht verklaard dat werkgeefster niet gerechtigd is om per 1 januari 2014 een werknemersbijdrage in de kosten van de pensioenpremie in te voeren en is veroordeeld tot het toepassen van de pensioenpremieverdeling van 0% werknemer en 100% werkgever vanaf 1 januari 2014. In hoger beroep hebben FNV en de groep van 18 werknemers enerzijds, en werkgeefster anderzijds, na mediation een vaststellingsovereenkomst gesloten. De overeenstemming heeft ertoe geleid dat bij arrest van dit hof van 29 november 2016 het eerder genoemde vonnis van de kantonrechter is vernietigd. Ten aanzien van de oorspronkelijke vorderingen van FNV is vervolgens voor recht verklaard dat werkgeefster gerechtigd is voor alle andere werknemers dan de groep van 18, die in dienst zijn vóór 1 januari 2009, vanaf 1 januari 2017 een werknemersbijdrage in de pensioenpremie in te voeren van 32% en vanaf 1 juli 2017 van 33,3%. Wat betreft de oorspronkelijke vorderingen van de groep van 18 is werkgeefster veroordeeld geen werknemersbijdrage in het pensioen in te houden, in te voeren dan wel te vorderen. Vanaf 1 januari 2017 heeft werkgeefster pensioenpremie ingehouden op de lonen van werknemers. Bij brief van 14 april 2017 hebben werknemers verzocht en gesommeerd om de inhouding van de pensioenpremie op hun loon onmiddellijk te beëindigen, de reeds ingehouden premies terug te betalen en te bevestigen dat voor hen het premievrij pensioen van toepassing blijft. Werkgeefster heeft dat geweigerd. Werknemers hebben een vordering ingesteld, waarbij voor recht is verklaard dat de per 1 januari 2017 eenzijdig door werkgeefster ingevoerde werknemersbijdrage niet rechtsgeldig is en is werknemer veroordeeld tot onverkorte nakoming van het premievrije pensioen. Werkgeefster is in hoger beroep gekomen tegen het vonnis.
Oordeel
Volgens werkgeefster zijn werknemers gebonden aan het dictum van het hof, hoewel zij geen partij waren bij die procedure. Dit beroep faalt. De collectieve actie van FNV op grond van artikel 3:305a BW is gevoerd ten behoeve van alle werknemers. Dat is niet hetzelfde als het procederen namens alle werknemers. Werknemers waren geen partij bij die procedure. Het hof begrijpt dat werkgeefster bedoelt dat werknemers zijn gebonden aan het arrest vanwege de aard van die uitspraak en dus een beroep doet op de ‘tenzij’-bepaling in lid 5 van artikel 3:305a BW. Het hof verwerpt dit beroep. De in hoger beroep uitgesproken verklaring voor recht is niet zodanig van aard, dat de eisers zich niet zouden kunnen verzetten tegen werking van die uitspraak ten opzichte van hen. Het is immers voor werkgeefster mogelijk om bij de ene werknemer wel en bij de andere werknemer geen premie in te houden op het loon. Het hof is verder van oordeel dat de tekst van de bepalingen in de arbeidsovereenkomsten onvoldoende duidelijk is om daaruit af te kunnen leiden dat het een dynamisch incorporatiebeding betreft. Het hof acht het echter onaannemelijk dat al bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst is bedoeld dat een zo belangrijke arbeidsvoorwaarde als de pensioenpremie kon worden gewijzigd door met de OR een wijziging overeen te komen van de Algemene Arbeidsvoorwaarden A. Verder mocht werkgeefster er niet van uitgaan dat het uitblijven van een reactie van werknemers op de door haar gegeven informatie, betekende dat werknemers instemden met de voorgenomen wijziging. Werkgeefster had namelijk aangegeven dat er nog individuele gesprekken zouden plaatsvinden en daarnaast was de gegeven informatie niet zo duidelijk als werkgeefster wil doen voorkomen. Uit het uitblijven van een reactie op de brief waarin was opgenomen dat er bereidheid was om eventuele vragen te beantwoorden ook niet kan worden afgeleid dat er welbewuste instemming was. De kantonrechter heeft de gewenste wijziging getoetst aan de hand van Stoof/Mammoet. Het hof gaat ervan uit dat het voorstel redelijk is. De vraag die zich dan voordoet, is of aanvaarding van werknemers kon worden gevergd. Aan de vraag of van de eisers in 2014 in redelijkheid kon worden gevergd dat zij instemden met het wijzigingsvoorstel, gaat de vraag vooraf of werkgeefster die vraag voldoende duidelijk aan de eisers heeft gesteld. Het antwoord daarop is nee. Het hof is van oordeel dat de situatie in 2017 niet in die zin is gewijzigd dat toen wel van werknemers kon worden gevergd dat zij instemden met het wijzigingsvoorstel. De slotsom is dat de grieven falen.