Naar boven ↑

Rechtspraak

Erfgenaam van werknemer/X B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 4 februari 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:78
Erfgenaam van werknemer heeft rechtmatig belang bij inzage en afgifte van concreet benoemde stukken voor onderzoek naar de pensioenaanspraken na herstructurering en gewijzigde activiteiten bij werkgeefster in 1985.

Feiten

X is op 1 november 1971 in dienst getreden van werkgeefster. Met ingang van 1 mei 1973 was hij daar werkzaam als boekhouder. De Cao Metaal en Techniek was op deze arbeidsovereenkomst van toepassing. Eind 1984 heeft een herstructurering plaatsgevonden van de onderneming van werkgeefster. Deze hield in dat werkgeefster is gaan functioneren als holdingmaatschappij van drie nieuw opgerichte vennootschappen/werkmaatschappijen. Bij deze herstructurering trad al het personeel van werkgeefster per 1 januari 1985 in dienst van (de nieuw opgerichte) vennootschap B (hierna: B). Dit gold niet voor X en de directeur-grootaandeelhouders. Deze drie personen bleven in dienst van werkgeefster. De functie van X bleef ongewijzigd bij de herstructurering. X regelde vanaf 1985 alle financiële zaken van de werkmaatschappijen. Tot 1985 bouwde X pensioen op bij het (verplicht gestelde) Pensioenfonds Metaal en Techniek. De premies werden volledig betaald door werkgeefster. In die periode heeft werkgeefster de in de Cao Metaal en Techniek geregelde werknemersbijdrage niet bij X geïnd. Wegens de gewijzigde bedrijfsactiviteiten van werkgeefster heeft Pensioenfonds Metaal en Techniek verzocht om uitschrijving van X bij dit pensioenfonds. X heeft die uitschrijving per 1 januari 1985 geregeld. Het pensioenfonds heeft sindsdien aan werkgeefster geen premienota’s meer verzonden voor X en de andere bij haar in dienst zijnde personen. De per 1 januari 1985 bij B in dienst getreden werknemers bleven wel pensioen opbouwen bij het Pensioenfonds Metaal en Techniek. Werkgeefster is na 31 december 1984 de arbeidsvoorwaarden van de Cao Metaal en Techniek op de arbeidsovereenkomst van X blijven toepassen. In hoger beroep staat de vraag centraal of X nog recht had op de opbouw van een premievrij ouderdomspensioen zoals hij dat tot 1 januari 1985 opbouwde bij het Pensioenfonds Metaal en Techniek. De erfgename van X vordert onder meer op grond van artikel 843a Rv veroordeling van werkgeefster boekhoudkundige stukken, gespreksverslagen en een offerte van MN Services uit 1990 te verstrekken.

Oordeel

Deelname pensioenfonds op grond van de branche-cao en/of de verplichtstellingsbeschikkingen

Werkgeefster van X hield zich bezig met beleggingsactiviteiten. Deze activiteiten zijn van andere aard dan de in de cao en/of de Verplichtstellingsbeschikking(en) genoemde ‘branche-eigen’ activiteiten. Het feit dat deze andersoortige activiteiten in hoofdzaak waren gericht op B verandert de aard van deze activiteiten niet. In de cao’s en en/of de Verplichtstellingsbeschikking(en), dan wel in de officiële toelichtingen daarop, is geen aanknoping te vinden om het werkgeversbegrip zo te lezen dat dit de grenzen van de rechtspersoonlijkheid overschrijdt. Het feit dat de activiteiten van B wel onder deze werkingssfeerbepalingen vielen, is daarom niet relevant. Het hof verenigt zich vooralsnog met het oordeel van de kantonrechter dat de stelling van X dat hij in of omstreeks 1984 mondeling met werkgeefster is overeengekomen dat hij jegens haar aanspraak heeft op een premievrij pensioen en 70% uitkering tegen een eindloonregeling, (nog) niet is komen vast te staan. Deze stelling vindt alleen steun in de verklaring die X als partijgetuige heeft afgelegd. Deze verklaring kan vanwege artikel 164 lid 2 Rv alleen dan tot de conclusie leiden dat het benodigde bewijs is geleverd voor zover dit strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit onvolledige bewijs ontbreekt vooralsnog. Het feit dat X in 1986 en 1990 offertes voor pensioenverzekeringen heeft aangevraagd werpt op zichzelf beschouwd geen ander relevant licht op het bewijs. Dat het pensioen van X een aantal malen aan de orde is gekomen in de reguliere overleggen met de accountant en/of zijn assistent, is op zichzelf beschouwd evenmin van betekenis. Niet is gebleken dat het recht op pensioen van X bij die gelegenheden op enigerlei wijze door werkgeefster is erkend.

Inzage, afschrift of uittreksel van boekhoudkundige stukken, gespreksverslagen en offertes

Dat neemt niet weg dat de door de erfgenaam van X aangevoerde chronologische gang van zaken toch zo kan hebben plaatsgevonden. Om die reden heeft de erfgenaam van X een rechtmatig belang bij inzage en afschrift in alle verslagen van het management, accountantsrapportages, offerte van Mn Services uit 1990, volledige jaarverslagen vanaf 1999 tot en met 2009 en gespreksverslagen met de accountant en het administratiekantoor. Het gaat hier om concreet benoemde stukken en het onderwerp van onderzoek – de erkenning van de pensioenaanspraken van X – is voldoende afgebakend. De daarop gerichte vordering op grond van artikel 843a Rv zal worden toegewezen. Dat het lastig is voor werkgeefster om deze gegevens jaren na de opheffing van de onderneming(en) boven tafel te krijgen is van onvoldoende gewicht om anders te oordelen.