Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Leiden), 20 december 2019
ECLI:NL:RBDHA:2019:14609
Feiten
Werkneemster is op 21 oktober 2015 bij werkgever in dienst getreden. Op 14 februari 2018 is werkneemster arbeidsongeschikt geworden. Werkneemster heeft haar werk vervolgens (gedeeltelijk) hervat, om zich vervolgens op 30 april 2018 opnieuw ziek te melden. Bij brief van 23 mei 2018 en 4 september 2018 heeft werkgever aan werkneemster een officiële waarschuwing gegeven met de mededeling dat bij voortdurende schending van de re-integratieverplichtingen het loon zal worden opgeschort. Uit de daarna volgende rapportages van de bedrijfsarts is steeds gebleken dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt is en er geen benutbare mogelijkheden bestaan. Na 19 december 2018 is werkneemster niet meer op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen en heeft zij geen contact meer met de bedrijfsarts opgenomen. Op 11 maart 2019 is werkgever weer in contact gekomen met werkneemster, en heeft haar gevraagd om contact op te nemen met de bedrijfsarts. Dat heeft werkneemster niet gedaan. Na een laatste bericht van werkneemster van 26 maart 2019 heeft werkgever niets meer van werkneemster vernomen, ondanks verzoek daartoe. Bij brieven van 28 mei 2019 en 4 juni 2019 heeft werkgever werkneemster gewaarschuwd. Op 4 juni 2019 heeft de werkgever de salarisbetaling stopgezet. Bij brief van 5 juli 2019 heeft de werkgever aan de werkneemster nog een laatste mogelijkheid gegeven in die zin, dat haar één week wordt geboden om aan haar re-integratieverplichtingen inhoud te geven. Daarbij is medegedeeld dat werkgever anders stappen zal ondernemen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Werkgever heeft een deskundigenoordeel aangevraagd, waarin is geoordeeld dat werkneemster onvoldoende meewerkt aan re-integratie. Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen.
Oordeel
Werkneemster is behoorlijk opgeroepen, maar niet verschenen in het geding. De kantonrechter oordeelt dat uit het feitenrelaas blijkt dat werkneemster geen gehoor heeft gegeven aan de herhaaldelijke oproepen van de werkgever om haar re-integratieverplichtingen na te komen. Van een deugdelijke grond hiervoor is niet gebleken. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door werkgever naar voren gebrachte en onbestreden gebleven feiten en omstandigheden een redelijke grond op voor ontbinding. Van werkgever kan niet worden verlangd dat zij de mogelijkheid tot herplaatsing onderzoekt en herplaatsing ligt ook niet in de rede. De arbeidsovereenkomst wordt met onmiddellijke ingang ontbonden.