Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 11 februari 2020
ECLI:NL:GHARL:2020:1100
Zie ook: AR 2019-1024
Feiten
Werknemer is in 1986 in dienst getreden bij Westerman. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de Bouwnijverheid van toepassing. Werknemer heeft bij brief van 10 juli 2017 de arbeidsovereenkomst opgezegd per 27 augustus 2017. Werknemer heeft in week 31 van 2017 vier dagen gewerkt en één dag verlof genoten ten laste van het Tijdspaarfonds. In de weken 32, 33 en 34 heeft hij vakantie genoten. Het loon over de weken 31, 32 en 33 van 2017 heeft Westerman geheel onbetaald gelaten. Over week 34 heeft Westerman een bedrag van € 195,88 netto uitgekeerd. Werknemer heeft Westerman aangemaand het (volledige) salaris te voldoen over de weken 31 tot en met 34. Werknemer heeft in eerste aanleg uitbetaling van het loon gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen. Westerman vordert in hoger beroep vernietiging van de vonnissen en daarnaast dat werknemer wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag aan loon dat correspondeert met het negatieve saldo aan vakantie-, verlof- en/of roostervrije dagen. Werknemer vordert, naast bekrachtiging van het vonnis, betaling van de prestatietoeslag en nettostorting van het Tijdspaarfonds. Eerder heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de door werknemer in 2017 opgebouwde en opgenomen verlofuren en de afdrachten die hebben plaatsgevonden aan het Tijdspaarfonds. Westerman heeft op 12 november 2019 een akte genomen en werknemer heeft op 17 december 2019 een antwoordakte genomen.
Oordeel
Het hof overweegt dat Westerman aan de bewijsopdracht heeft voldaan door een overzicht opgesteld door de accountant over te leggen. Dit overzicht begint bij beide categorieën met een negatieve stand en dit is door werknemer niet aangevochten. Indien het hof de eindstanden van de accountant van respectievelijk +17,21 uur (snipperuren) en -48,92 (roostervrij) corrigeert met de negatieve beginstanden van respectievelijk 34,89 (snipperuren) en 47,12 uur (roostervrij) resteert een totaaltegoed van 50,3 uur ((17,21 + 34,89) + (- 48,92 + 47,12). Uit het voorgaande volgt dat werknemer aan overige verlofuren nog 50,3 uur beschikbaar had, zodat hij per saldo voor 18,93 uur van de genoten vakantie niet beschikte over opbouw van vakantie- en of verlofuren en hij voor die uren geen doorbetaling van loon kon vorderen en de kantonrechter voor dat deel zijn vordering ten onrechte heeft toegewezen. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, deze 18,93 uur in mindering brengen op de gevorderde doorbetaling van 152 uur, zodat per saldo toewijsbaar is (152-18,93 =) 133,07 uur, tegen het niet bestreden uurloon van € 15,90, derhalve neerkomende op een bedrag van € 2.115,81. Vervolgens oordeelt het hof dat werknemer onvoldoende heeft toegelicht dat hij ook bij het opnemen van vakantie- en verlofuren recht heeft op prestatietoeslag. Deze toeslag zal daarom niet worden toegewezen. Verder heeft Westerman overeenkomstig de bewijsopdracht een overzicht van wekelijkse afdrachten aan het Tijdspaarfonds in het geding gebracht, waaruit blijkt dat Westerman ten behoeve van werknemer in 2017 € 4.439,23 in het Tijdspaarfonds heeft gestort. Hieruit blijkt dat over de weken 31 tot en met 33 geen afdracht aan het Tijdspaarfonds heeft plaatsgevonden. Het hof zal de vordering van werknemer betreffende de afdrachten over die weken alsnog toewijzen, tot een bedrag van € 60,82 aan vakantietoeslag per week, € 49,22 aan tijdspaarfondsdagen per week en € 24,17 aan tijdspaarfonds duurzame inzet per week, een en ander conform eerdere afdrachten per week in 2017.
Voor zover werknemer aanspraak maakt op marginaal hogere bedragen, acht het hof zijn berekening niet inzichtelijk. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen behoudens de daarin opgenomen proceskostenveroordeling en Westerman veroordelen om aan werknemer te betalen € 2.115,81 aan achterstallig loon over de betreffende weken in 2017.