Rechtspraak
Feiten
Y drijft een onderneming in de weg- en watertransport en logistiek. Het bedrijf maakt samen met vier andere zustermaatschappijen onderdeel uit van het familiebedrijf de Y-groep. Tot de Y-groep behoorden ook nog acht andere vennootschappen. De heer A is tot 2002 algemeen directeur van de Y-groep geweest en heeft zijn functie overgedragen aan de heer B. A is thans nog aandeelhouder van de Y-groep. Hij is tot 2016 voorzitter van de raad van commissarissen (hierna: RvC) geweest en is thans nog adviseur van de RvC. C heeft A als voorzitter van de RvC opgevolgd. X is met ingang van 1 november 1986 bij Y in dienst getreden als “hoofd van de administratie”. In zijn salarisspecificatie van 18 mei 2018 staat als zijn functie vermeld “administrateur”. Per 1 februari 2018 is het dienstverband van B als algemeen directeur van de Y-groep geëindigd met wederzijds goedvinden (wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd). X heeft in mei 2018 met de HR-functionaris afspraken gemaakt over het (eerder) stoppen met werken. X heeft op 31 mei 2018 feitelijk zijn laatste werkdag gehad. Op 4 juni 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen A, X, B en commissarissen C en D. Dit gesprek ging over een aan X gerichte brief van 29 november 2013 waarin B de compensatieregeling bevestigt die zij hebben gemaakt in verband met het feit dat X de eerder door B aan hem toegezegde bedrijfsauto niet had gekregen. Op 13 juni 2018 heeft nogmaals een gesprek plaatsgehad, ditmaal tussen X en C en D. Onderwerp van gesprek waren (mogelijke) malversaties van B en het feit dat X deze in zijn functie niet zou hebben opgemerkt. Bij brief van 18 juni 2018 heeft Y de arbeidsovereenkomst met X per direct opgezegd. De kantonrechter heeft aan X (alleen) de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging toegekend en zijn overige verzoeken afgewezen, daartoe overwegende dat er geen aanspraak is op een transitievergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van X, en evenmin op een billijke vergoeding omdat X met de vergoeding voor het onregelmatig ontslag voldoende wordt gecompenseerd. Het door X ingestelde hoger beroep strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover daarbij de verzoeken zijn afgewezen, deze verzoeken alsnog zal toewijzen.
Oordeel
Dringende reden
Anders dan Y heeft betoogd rustte op X vanuit zijn functie geen toezichthoudende taak of financiële controleplicht. Om die reden volgt het hof Y ook niet in haar betoog dat X vanwege een dergelijke controleplicht alerter had moeten zijn op, of (zelfstandig) onderzoek had moeten verrichten naar misstanden en hiervan melding had moeten doen. X was weliswaar als hoofd van de administratie verantwoordelijk voor de financiën en het opstellen van de jaarrekeningen van de verschillende Y-vennootschappen, maar hij was geen financieel directeur en had op basis van de functieomschrijving in zijn arbeidsovereenkomst uit 1986 als “hoofd van de administratie” van (toen nog alleen) de transportonderneming ook geen financiële eindverantwoordelijkheid. Y heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat lopende het dienstverband van X geen uitdrukkelijke afspraken met hem zijn gemaakt over een uitbreiding van zijn takenpakket (met een controlerende taak) en dat evenmin in gesprekken met hem hierover is gesproken. Het dagelijks bestuur en de financiële eindverantwoordelijkheid van de groepsvennootschappen lagen bij één en dezelfde persoon (B). Y heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van zodanige voor X duidelijk kenbare onregelmatigheden en/of buitensporige uitgaven door B dat van X desalniettemin een actieve houding mocht worden verwacht, waaronder nader onderzoek en/of het melden van die misstanden. Evenals de kantonrechter heeft overwogen oordeelt ook het hof dat B als statutair bestuurder van Y bevoegd was om namens de vennootschap de compensatieregeling met X te sluiten. Het afspreken van die compensatieregeling is dan ook geen omstandigheid die kan leiden tot een dringende reden voor ontslag. De feiten en omstandigheden en het lange dienstverband en de leeftijd van X, in onderling verband en samenhang beschouwd, maken naar het oordeel van het hof niet dat van een dringende reden voor het ontslag op staande voet van X kan worden gesproken.
Transitievergoeding
Nu niet is komen vast te staan dat X heeft samengespannen met B en het hof heeft geoordeeld dat op X geen financiële controleplicht rustte, overweegt het hof dat die gestelde feiten en omstandigheden niet evident als ernstig verwijtbaar moeten worden aangemerkt. Y is aan X een transitievergoeding verschuldigd van € 84.779,08 bruto.
Billijke vergoeding
Het hof gaat ervan uit dat de arbeidsovereenkomst van X vanaf het (onrechtmatige) ontslag op 18 juni 2018 zou hebben voortgeduurd tot en met het vroegpensioen op 30 november 2019. Het hof houdt er bij de vaststelling van de billijke vergoeding verder rekening mee dat X van de kantonrechter reeds een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toegewezen heeft gekregen, en dat hij recht heeft op een transitievergoeding. Alhoewel X niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, staat tussen partijen vast dat X weliswaar in samenspraak met B, maar tegen de uitdrukkelijke instructies van A en de RvC een bedrijfsauto voor zichzelf heeft laten aanschaffen, en vervolgens toen deze auto door A werd teruggenomen, een ruimhartige compensatieregeling heeft afgesproken met B. A en de RvC zijn nimmer in deze regeling gekend en hebben hiervan pas in de loop van 2018 kennisgenomen. Die rechtsgeldige compensatieregeling wordt nu tegengeworpen aan Y; zij zal een hoger maandloon moeten afrekenen. Het hof houdt hiermee rekening in het vaststellen van de billijke vergoeding in het nadeel van X. Gelet op alle omstandigheden van het geval zal het hof de totale billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van afgerond € 133.000 bruto.