Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 17 februari 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:564
Feiten
Werknemer is in 2012 bij werkgeefster in dienst getreden als directeur. Op 22 september 2016 is hij door de AVA ontslagen als statutair bestuurder. Thans loopt een procedure over de vraag of werknemer ooit statutair bestuurder is geworden (werknemer meent van niet). Er loopt nog een tweede procedure, waarin werkgeefster voorwaardelijk ontbinding verzoekt onder de voorwaarde dat komt vast te staan dat werknemer geen statutair bestuurder is. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen, het Hof Den Haag heeft de arbeidsovereenkomst hersteld, de Hoge Raad heeft het arrest van het hof vervolgens vernietigd en terugverwezen naar het Hof Amsterdam, dat nog een oordeel moet geven. Op 12 september 2019 heeft werkgeefster bij het UWV een ‘aanvraag ontslagvergunning bedrijfseconomische redenen’ gedaan. Het UWV heeft toestemming voor opzegging geweigerd. Werkgeefster verzoekt na deze weigering in de onderhavige procedure wederom ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder de voorwaarde dat geoordeeld zou worden dat werknemer geen statutair bestuurder is en de eerder verzochte voorwaardelijke ontbinding op de e-, g- en h-grond door het Hof Amsterdam niet wordt toegewezen. Het nu voorliggende verzoek is gegrond op bedrijfseconomische omstandigheden.
Oordeel
Ontvankelijkheid
Volgens werknemer staat de goede procesorde eraan in de weg dat het verzoekschrift wordt behandeld en is werkgeefster om die reden niet-ontvankelijk. De kantonrechter is het hier niet mee eens. Er is vooralsnog geen zicht op duidelijkheid over de uiteindelijke verhouding tussen partijen. Weliswaar is er sprake van een groot tijdsverloop tussen 2016 en dit verzoek, maar dat staat niet aan een inhoudelijke beoordeling in de weg. Van het ‘voor de voeten’ lopen van de appel- of verwijzingsrechter door de kantonrechter met een door de kantonrechter op deze nieuwe grond uitgesproken voorwaardelijke ontbinding is geen sprake. Werkgeefster heeft voldoende belang de zaak voor te leggen aan de kantonrechter.
Ontbinding
De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek af. Werkgeefster heeft gesteld dat de functie van algemeen directeur is komen te vervallen, omdat de werkzaamheden die werknemer als algemeen directeur heeft vervuld allemaal zijn overgenomen door een statutair bestuurder. De nu opgevoerde bedrijfseconomische redenen werden in de eerdere procedure echter in het geheel niet genoemd, terwijl ook toen al feitelijk sprake was van de situatie dat de nieuw benoemde statutair directeur de werkzaamheden van werknemer heeft overgenomen. Daar komt bij dat van de zijde van werkgeefster nauwelijks inhoudelijke argumenten zijn genoemd waarom de structuur met werknemer als titulair directeur niet goed werkbaar is en wat de voordelen van een statutair directeur zijn. De redenen die wel genoemd zijn om niet met werknemer verder te gaan, zijn in een eerdere procedure tussen partijen beoordeeld en te licht bevonden. Het gaat niet zozeer om de vraag of er werkzaamheden zijn vervallen, maar om het feit dat werkgeefster de werkzaamheden niet door werknemer wil laten verrichten. Er dient in dit geval wel een voldoende deugdelijke onderbouwing te zijn van de voordelen van een statutair directeur boven de bestaande situatie met een titulair directeur. Bij het ontbreken daarvan kan niet van een redelijke (a-)grond voor ontbinding worden gesproken. Het verzoek wordt afgewezen.