Rechtspraak
Feiten
Mevrouw X heeft op 19 oktober 2012 een overeenkomst gesloten met bedrijf Y, waarbij zij zich samen met twee anderen onder groepsnaam Z als artiest heeft verbonden aan Y, die als managementbureau de belangen van Z zal behartigen. X was daarnaast gedurende drie tot vier dagen per week in loondienst bij een ander bedrijf. Ook biedt X zichzelf aan als artiest. X verzoekt thans onder meer een verklaring voor recht dat de op 19 oktober 2012 gesloten overeenkomst met Y een arbeidsovereenkomst is.
Oordeel
De partijen verschillen van mening of de rechtsverhouding tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht en overweegt in dat kader als volgt. Tussen partijen is een schriftelijke overeenkomst van opdracht aangegaan. In die overeenkomst staat in artikel 8.4 expliciet opgenomen dat het niet de bedoeling van partijen is een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Ook zijn partijen in de artikelen 8.1 tot en met 8.3 overeengekomen dat X zorg draagt voor afdracht van verschuldigde belastingen en premies en dat zij dient te beschikken over een geldige zelfstandigheidsverklaring. Ook uit de feitelijke uitvoering die partijen aan de overeenkomst hebben gegeven volgt dat de overeenkomst als opdrachtovereenkomst is te kwalificeren. Met name de volgende omstandigheden kenmerken dat beeld: het stond X vrij te bepalen of zij wel of niet zou deelnemen aan een optreden/show. Zij had de vrijheid om aan Y door te geven of zij wel of niet op bepaalde data beschikbaar was. Er was een gezamenlijke agenda waarin partijen hun beschikbaarheid konden aangeven. Dat is contractueel vastgelegd in artikel 4 van de overeenkomst en ook daadwerkelijk zo uitgevoerd. Daarnaast was de aard van de verleende diensten incidenteel en niet op een regelmatige dan wel structurele basis en had X naast haar diensten voor Z een baan in loondienst voor drie à vier dagen per week. Verder kreeg X alleen betaald wanneer zij daadwerkelijk diensten had verricht. X werd niet doorbetaald bij ziekte en evenmin bij het niet doorgaan van een gepland optreden (hooguit kon zij aanspraak maken op een annuleringsvergoeding). X declareerde op naam van haar eenmanszaak gedurende zeven jaar lang de uitgevoerde opdrachten op factuurbasis aan Y en droeg daarover zelf belasting af. Over deze wijze van facturering en betaling heeft X nooit haar beklag gedaan bij Y. Dat X en de andere leden van Z van bedrijf Y instructies ontvingen over de te geven optredens/shows is inherent aan de aard van de overeenkomst, waarbij Y als manager verantwoordelijk was voor het tot een succes maken van Z en daarbij de contacten met derden en al het regelwerk voor haar rekening nam. Dat in sommige gevallen door Y ook gedetailleerde instructies werden gegeven – bijvoorbeeld de contractuele afspraak dat X haar uiterlijk niet drastisch mag veranderen – maakt niet dat daarmee een gezagsverhouding wordt aangenomen. Het geven van instructies kan ook plaatsvinden binnen het kader van de opdrachtovereenkomst. Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat de overeenkomst tussen partijen is te kwalificeren als een opdrachtovereenkomst en de verzoeken van X worden afgewezen.