Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer c.s./International Lashing Services B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 14 februari 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:1078
Goed werkgeverschap brengt mee dat werkgever de cao had moeten naleven en dat daarom ten tijde van het einde van de respectieve dienstverbanden nog bestaande rechten op B4-dagen in geld dienen te worden uitgekeerd.

Feiten

Werknemer 1 is op 1 november 2007 in dienst getreden van International Lashing Services B.V. (hierna: ILS). Deze arbeidsovereenkomst is op 31 mei 2017 geëindigd. Werknemer 2 is op 18 juni 2013 in dienst getreden van ILS. Deze arbeidsovereenkomst is op 30 september 2015 geëindigd. Werknemer 3 is op 1 november 2017 in dienst getreden van ILS. Deze arbeidsovereenkomst is op 31 mei 2017 geëindigd. Op de arbeidsovereenkomsten is de CAO International Lashing Services B.V. (hierna: de cao) van toepassing. In deze cao is bepaald dat indien een roostervrije dag samenvalt met een feestdag in de arbeidsweek van maandag tot en met vrijdag, hiervoor aan werknemers in de volcontinudienst een vervangende, in overleg opneembare, dag wordt toegekend (de B4-dag). Alle drie de werknemers vorderen in deze procedure betaling van een bepaald bedrag, omdat ILS geen rekening heeft gehouden met de vervangende B4-dagen in verband met de samenloop van roostervrije dagen en feestdagen.

Oordeel

De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 7:641 lid 1 BW de werknemer die bij het einde van het dienstverband nog aanspraak op vakantie heeft, recht heeft op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak. De in de cao voor werknemers in de volcontinudienst vervatte B4-dag, betreft echter een in de cao overeengekomen roostervrije dag en geen vakantiedag als bedoeld in het genoemde artikel. Voor de B4-dagen, ten aanzien waarvan niet vastgesteld kan worden wat het doel of de achterliggende gedachte is en dus ook niet dat zij een recuperatiefunctie hebben, geldt dan naar vaste jurisprudentie dat of de werknemer bij het einde van het dienstverband recht heeft op uitbetaling of niet, bepaald wordt door de partij-afspraak. Dat partijen afspraken hebben gemaakt over het wel of niet uitbetalen van deze dagen is gesteld noch gebleken. Ook uit de cao blijkt niet hoe met deze dagen moet worden omgegaan. Op grond hiervan kan dus geen uitbetalingsverplichting van ILS worden aangenomen. De werknemers hebben echter ook aan hun vordering ten grondslag gelegd dat ILS in gebreke is gebleven door de cao niet op juiste wijze toe te passen tijdens hun dienstverband, wat niet van goed werkgeverschap getuigt, zodat zij om die reden recht hebben op uitkering in geld. De kantonrechter is van oordeel dat de eisen van goed werkgeverschap meebrengen dat in beginsel op ILS, als werkgever, de verplichting rustte om de werknemers in te roosteren conform de inhoud van de cao en hen daarbij (dus) in de gelegenheid diende te stellen (ook) de door hen opgebouwde B4-dagen op te nemen of ten minste overleg daarover met hen te voeren. Evident is dat ILS dit niet heeft gedaan. Zij spreekt van een ‘vergeten bepaling’, waarover zij, werknemers en de vakbonden jarenlang hebben heen gekeken. Uit niets blijkt voorts dat ILS de werknemers verlofoverzichten heeft verstrekt waarop hun recht op B4-dagen werd vermeld. Tot slot merkt de kantonrechter in dit verband op dat ILS ook geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan geconcludeerd kan worden de werknemers zodanig tijdig van hun recht op B4-dagen op de hoogte waren dat zij die nog voor het einde van hun respectieve dienstverbanden hadden kunnen opnemen. De slotsom is dan ook dat door omstandigheden die naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van ILS komen het onmogelijk is geweest om de roostervrije dagen waarop recht bestond op te nemen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, nu ILS heeft verzuimd, het beginsel van goed werkgeverschap meebrengt dat op haar de verplichting rust dat zij het ten tijde van het einde van de respectieve dienstverbanden nog bestaande recht op B4-dagen in geld uitkeert. De kantonrechter stelt per werknemer de hoogte van de toe te wijzen vordering vast.