Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 5 februari 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:514
Feiten
Werknemer is op 1 oktober 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar in dienst getreden bij Besseling & All Techniek B.V. (hierna: Besseling) in de functie van leerling/algemeen medewerker. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao voor het Metaalbewerkingsbedrijf van toepassing. Met ingang van 1 oktober 2018 heeft Besseling met werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten voor de functie van algemeen medewerker, waarin een studiekostenbeding is opgenomen. Op 15 juni 2018 heeft werknemer met succes het examen afgelegd voor de kwalificatie “machinebouwer (niveau 3)” en het bijbehorende diploma behaald. Met ingang van 1 september 2018 heeft werknemer de praktijkopleiding "Technicus mechatronica systemen (niveau 4)” gevolgd, die voortijdig is geëindigd op 31 oktober 2018. Bij brief van 6 juni 2019 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, zodat de laatste dag van de arbeidsovereenkomst op 31 juli 2019 was. Tussen partijen is vervolgens discussie ontstaan over de (gedeeltelijke) terugbetaling van de door Besseling ten behoeve van werknemer betaalde opleidingskosten. Op de eindafrekening heeft Besseling een bedrag van € 938,68 netto ingehouden. Kern van het geschil vormt de vraag of het beding dat werknemer verplicht tot (gedeeltelijke) terugbetaling van de opleidingskosten, zoals neergelegd in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en (later) in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in strijd is met het bepaalde in artikel 72 van de cao en om die reden nietig is.
Oordeel
Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 72 van de cao, in het bijzonder over de vraag of deze bepaling Besseling ruimte laat om een terugbetalingsregeling voor opleidingskosten te treffen zoals in dit geval in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Bij de uitleg van artikel 72 van de cao moet de zogenoemde ‘cao-norm’ worden gehanteerd. De kantonrechter neemt allereerst tot uitgangspunt dat in dit geval sprake is van een minimum-cao. De kantonrechter stelt vast dat de terugbetalingsverplichting in de cao beperkter is dan de terugbetalingsverplichting zoals deze in dit geval in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. De schadeplichtigheid van de werknemer is in artikel 72 van de cao immers beperkt tot de werknemer die de arbeidsovereenkomst beëindigt binnen een jaar na het afleggen van het examen, terwijl de schadeplichtigheid op grond van de arbeidsovereenkomst voortduurt tot twee jaar na afloop van de opleiding. Werknemer betoogt terecht dat dit in het onderhavige geval tot gevolg heeft dat hij op grond van de cao niet gehouden zou zijn tot terugbetaling van opleidingskosten, terwijl hij dat op grond van de arbeidsovereenkomst wel is. Werknemer heeft immers op 15 juni 2018 het examen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs afgelegd, zodat er op het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigde meer dan een jaar was verstreken. Dat de (praktijk)opleiding van werknemer op een later moment eindigde, maakt dat niet anders, nu de duidelijke bewoordingen van de cao geen ruimte laten om daarmee rekening te houden. De situatie die zich in dit geval voordoet, betreft een situatie waarin in de cao met artikel 72 al is voorzien. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter dan ook van oordeel dat het beding zoals neergelegd in de arbeidsovereenkomst, in strijd is met het bepaalde in artikel 72 van de cao. De conclusie is dat het beding nietig is wegens strijd met de cao. De vordering van Besseling zal daarom worden afgewezen. Nu er geen grond is voor terugbetaling van opleidingskosten door werknemer, komt de tegenvordering van werknemer tot betaling van het in verband met de opleidingskosten op de eindafrekening ingehouden bedrag van € 938,68 voor toewijzing in aanmerking.