Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 26 februari 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:1604
Feiten
Werknemer was sedert de oprichting betrokken bij werkgeefster. Vanaf 21 mei 2007 was hij statutair bestuurder. Op of omstreeks 1 januari 2015 heeft werknemer zowel namens werkgeefster als ‘werkgever’ als voor zichzelf als ‘werknemer’ een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor de functie van commercieel directeur ondertekend. De arbeidsovereenkomst bevat een geheimhoudingsbeding en een concurrentiebeding. Op 19 december 2016 is werknemer tijdens een gesprek geconfronteerd met een ontstane situatie welke volgens werkgeefster aanleiding zou kunnen geven tot ontslag op staande voet van werknemer. Werknemer heeft vervolgens een verklaring ondertekend waarin wordt aangegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mismanagement, omdat door hem ‘vele malen contante verkopen hebben plaatsgevonden’, ‘waarbij deze verkopen niet in de boekhouding zijn verantwoord (“zwarte verkopen”)’, met schade voor werkgeefster tot gevolg. In de verklaring neemt werknemer ontslag als directeur. Werknemer is nadien voor twee gelijksoortige bedrijven werkzaam geweest. Werkgeefster vordert thans veroordeling van werknemer tot betaling van een boetebedrag, onder meer vanwege schending van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding.
Oordeel
Schending concurrentie- en geheimhoudingsbeding
Werknemer heeft niet gemotiveerd weersproken dat hij vanaf 26 januari 2017 als aandeelhouder betrokken is geweest bij IWS en dat IWS activiteiten ontplooit die gelijksoortig zijn aan die van werkgeefster. Dat er in zoverre sprake was van een voortdurende schending van het concurrentiebeding is evident. Werknemer heeft 334 dagen in strijd gehandeld met voornoemd beding, waardoor hij een boetebedrag van € 334.000 aan werkgeefster verschuldigd is. Dat werknemer tevens bij een ander bedrijf werkzaam is geweest, maakt niet dat de boete tweemaal per dag verschuldigd zou zijn. Werknemer hoefde op een dergelijke voor hem bezwarende uitleg van het concurrentie- en boetebeding niet bedacht te zijn. Dat werknemer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden en daardoor in beginsel een boete van € 5.000 aan werkgeefster verschuldigd is geraakt, is niet gemotiveerd door hem weersproken. Ook dat bedrag is derhalve verschuldigd.
Geldigheid arbeidsovereenkomst
Werknemer heeft aangevoerd dat hij nimmer als werknemer bij werkgeefster in dienst is geweest, zodat hij niet aan de in geschil zijnde bedingen gebonden is. Er was volgens hem geen sprake van een gezagsverhouding. De rechtbank gaat hier niet in mee. Met werkgeefster is de rechtbank van oordeel dat werknemer destijds als statutair bestuurder van werkgeefster bevoegd was om de arbeidsovereenkomst namens werkgeefster te ondertekenen. Het lag in de rede om de arbeidsvoorwaarden tussen partijen schriftelijk vast te leggen, temeer met het oog op het toetreden van andere aandeelhouders. Gelet op de positie die werknemer binnen de onderneming innam, zou het van slecht ondernemerschap hebben getuigd om hem niet te binden aan een concurrentie- en geheimhoudingsbeding. Uit de arbeidsovereenkomst zelf blijkt voorts dat partijen zich hiervan bewust zijn geweest. Werknemer was immers, ook in zijn eigen visie, binnen de onderneming de man met de relevante kennis van zaken en met de commerciële contacten. Of al dan niet sprake is van een gezagsverhouding tussen werkgeefster en werknemer als een van haar statutair bestuurders is niet relevant. Ook bij gebreke van een gezagsverhouding lag het in de rede om een concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding, beide versterkt met een boetebeding, overeen te komen. Bij gebreke daarvan zou het voor een externe partij immers niet aantrekkelijk zijn geweest om te investeren in een participatie in werkgeefster. Kortom, werknemer heeft zich bewust gebonden aan zowel het concurrentiebeding als het geheimhoudingsbeding.