Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 15 mei 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:1096
Feiten
F&R exploiteert een schoonmaakbedrijf. Een van haar klanten was X op de locatie in Schiedam. Met X was een schoonmaakovereenkomst gesloten. Werkneemster I is vanaf 1 juli 2007 in dienst van F&R. Werkneemster II en werkneemster III zijn op 1 oktober 2007 in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomsten van werkneemsters is de cao in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing. Werkneemster verrichten hun werkzaamheden onder andere bij X. Werkneemsters hebben een gepersonaliseerde toegangsbadge van beveiligingsbedrijf IQ-Pass die toegang geeft tot het bedrijfsterrein van X. Bij brief van 24 juni 2016 heeft F&R aan werkneemster I en III een officiële waarschuwing gegeven naar aanleiding van klachten van X over de kwaliteit van het schoonmaakwerk. Bij e-mail van 25 augustus 2016 heeft F&R aan haar geschreven dat F&R niet persoonlijk maar in meer algemene termen had moeten benoemen dat X de schoonmaakkwaliteiten van F&R te laag vindt, dat zij daar onderdeel van is maar dat dat voor het hele team geldt en dat F&R hoopt dat werkneemster III met deze nuancering weer aan het werk gaat. Na het vertrek van het hoofd technische dienst heeft F&R aan X gevraagd om een uitdraai van de registratielijsten die betrekking hadden op werkneemsters. In individuele gesprekken met werkneemsters heeft F&R aan de orde gesteld dat de opgegeven uren niet overeenkomen met de registratietijden. F&R heeft nadien gecorrespondeerd met de door werkneemster ingeschakelde gemachtigde, maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid over de door F&R gewenste beëindiging. F&R heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst(en) verzocht. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. F&R komt tegen de beschikking in hoger beroep.
Oordeel
F&R betoogt dat de kantonrechter ten onrechte geen doorslaggevende waarde heeft toegekend aan de overgelegde urenregistratielijsten en de verklaringen van functionarissen van X. Werkneemsters hebben ten aanzien van de door F&R overgelegde overzichten niet het door henzelf opgegeven aantal gewerkte uren dat daarop vermeld staat betwist. Die opgave staat daarmee vast. Werkneemsters hebben evenmin weersproken dat (1) X gehouden is vergaande beveiligingsmaatregelen te treffen in verband met de voor haar geldende bepalingen van de Havenbeveiligingswet en (2) de door F&R overgelegde geregistreerde uren afkomstig zijn uit het ISPS gecertificeerde beveiligingssysteem van X. Ook dit staat derhalve vast. Werkneemsters bestrijden echter wel de daaruit door F&R getrokken conclusie dat zij (aanmerkelijk) minder bij X hebben gewerkt dan zij aan F&R hebben opgegeven. Het hof overweegt dat, nu tussen partijen vaststaat dat X onderworpen is aan strenge beveiligingsmaatregelen en uit dien hoofde gehouden is een nauwgezette toegang- en uitgangcontrole bij te houden aan de hand waarvan op ieder moment kan worden beschikt over de gegevens van de personen die zich op het X-terrein bevinden, F&R voorshands, behoudens tegenbewijs, geslaagd is in het bewijs van haar stelling dat werkneemsters aanmerkelijk minder uren bij X hebben gewerkt dat zij aan F&R hebben opgegeven. Werkneemsters zullen in de gelegenheid worden gesteld het bewijsvermoeden te ontkrachten. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.