Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 3 maart 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:768
Feiten
X had van 1 oktober 1967 tot 1 december 2013 een aanstelling als ambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het Ministerie). Gedurende zijn aanstelling was X deelnemer in de pensioenregeling van ABP. Bij het Ministerie was sprake van de zogenoemde FLO-regeling (functioneel leeftijdsontslag). De FLO-regeling hield kort gezegd in dat verlof kon worden verleend zodra de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikte, tegen een maandelijkse vergoeding van minimaal 80% van het brutoinkomen, onder de verplichting om op de vroegst mogelijke datum gebruik te maken van de FPU (flexibel pensioen en uittreden) en aansluitend op de leeftijd van 65 jaar met ouderdomspensioen te gaan. Door wijzigingen in de fiscale wetgeving gold de FPU niet meer voor werknemers geboren op of na 1 januari 1950. Door het wegvallen van de FPU zou het Ministerie bij ongewijzigde continuering van de FLO-regeling de volledige FLO-uitkering moeten financieren gedurende vijf jaar (tussen de leeftijd van 60 jaar en 65 jaar). Die mogelijkheid bood het Ministerie niet. De oplossing voor dit probleem is bereikt doordat (kort samengevat) de ambtenaar de mogelijkheid heeft gekregen om zijn ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan de reglementaire pensioendatum (de AOW-leeftijd), het zogenoemde ABP KeuzePensioen. Het Ministerie heeft meerdere voorlichtingsbijeenkomsten gehouden over de FLO-regeling. ABP is bij die bijeenkomsten aanwezig geweest en heeft voorlichting gegeven. Tijdens zo’n bijeenkomst heeft X een een-op-een gesprek gehad op 19 februari 2009 met een medewerker van ABP. X heeft van hem een brief van 24 juli 2009 ontvangen waarin twee indicaties waren opgenomen over de hoogte van het ouderdomspensioen. X heeft ervoor gekozen gebruik te maken van de FLO-regeling. Met ingang van 1 juli 2010 heeft het Ministerie hem een FLO-uitkering toegekend. Met een brief van 23 juli 2013 heeft ABP X geïnformeerd over de hoogte van zijn pensioen bij gebruikmaking van ABP Keuzepensioen. Vervolgens heeft X op 20 september 2013 een aanvraag ABP KeuzePensioen voor 65 jaar ingediend. X heeft bij ABP bezwaar gemaakt tegen het bedrag dat hij met ingang van 4 september 2015 van ABP ontvangt aan ouderdomspensioen. X heeft zich op het standpunt gesteld dat hij verwachtte meer ouderdomspensioen te ontvangen en daartoe verwezen naar de brief van ABP van 24 juli 2009. X heeft zich in eerste aanleg alsmede in hoger beroep op het standpunt gesteld dat ABP onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, althans wanprestatie heeft gepleegd.
Oordeel
Nergens uit blijkt dat tussen het Ministerie en ABP sprake is geweest van een overeenkomst van opdracht met betrekking tot de FLO-regeling, een regeling van het Ministerie en niet van ABP. Ook als dat wel het geval zou zijn geweest, dan levert een (beweerdelijke) tekortkoming van ABP in zulk een overeenkomst met het Ministerie, niet zonder meer een onrechtmatige daad op jegens X. X heeft deze stap in zijn redenering niet nader toegelicht, zodat de vorderingen reeds om die reden moeten worden afgewezen. Ook een adequate toelichting op het causaal verband tussen onrechtmatigheid en schade (en de vorderingen) ontbreekt. Nergens uit blijkt dat ABP heeft geadviseerd. Vast staat dat ABP voorlichting heeft gegeven, maar dat valt niet gelijk te stellen aan het geven van advies. X heeft de brief van 24 juli 2009 aangemerkt als ‘advies’, maar het hof is van oordeel dat die brief moet worden beschouwd als informatie. In die brief worden indicaties gegeven van het ouderdomspensioen, ingaande op de leeftijd van 65 jaar, uitgaande van 50% pensioenopbouw tijdens de FLO-periode en uitgaande van 0% pensioenopbouw tijdens die periode. Een advies valt daarin niet te lezen. Het hof verwerpt ook de stelling van X dat de in de brief van 24 juli 2009 door ABP verstrekte inlichtingen onjuist waren. De reden dat X een lager bedrag is gaan ontvangen met ingang van zijn AOW-leeftijd, is er immers in gelegen dat hij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het ouderdomspensioen eerder te laten ingaan. Daardoor was het bedrag dat hij op de AOW-leeftijd is gaan ontvangen, niet meer gelijk of nagenoeg gelijk aan de gegeven indicaties. De indicaties zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat het ouderdomspensioen op 65-jarige leeftijd zou ingaan en dat is duidelijk in die brief vermeld.