Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 26 februari 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:579
Feiten
Werkgeefster is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de verkoop van koffie en koffieautomaten. Zij maakt onderdeel uit van een franchiseonderneming. Werknemer is vanaf 2015 bij werkgeefster werkzaam geweest op basis van een franchiseovereenkomst. Die overeenkomst kende een non-concurrentiebeding met daaraan gekoppeld een boetebeding. Op 1 januari 2018 is werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van vestigingsmanager. In de arbeidsovereenkomst is een non-concurrentiebeding, een relatiebeding en een boetebeding opgenomen. Partijen hebben op 18 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarmee de arbeidsovereenkomst per 1 september 2019 is beëindigd. Hierin is onder meer bepaald dat het non-concurrentiebeding en relatiebeding onverminderd van kracht blijven en dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen. Werkgeefster heeft zich bij brief van 2 december 2019 tegenover werknemer op het standpunt gesteld dat hij het non-concurrentie-/relatiebeding overtreedt en boetes heeft verbeurd. Werknemer heeft dit betwist. Werkgeefster vordert thans een voorschot op de vergoeding toe te kennen van (het netto-equivalent van) € 10.350.
Oordeel
De kantonrechter beoordeelt allereerst of in de vaststellingsovereenkomst aan de overtreding van het non-concurrentiebeding en relatiebeding een boete is verbonden, nu dit tussen partijen in geschil is. Naar het oordeel van de kantonrechter kan voorshands niet worden aangenomen dat partijen destijds voor ogen stond dat het boetebeding zou blijven gelden. In de vaststellingsovereenkomst wordt de boete niet expliciet genoemd en er is niet gesteld of gebleken dat partijen destijds, voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, over het boetebeding hebben gesproken. Dat zij met hun afspraken over het concurrentiebeding (ook) doelden op het boetebeding blijkt ook niet uit berichten waar werkgeefster naar verwijst. Daarbij is van belang dat in de arbeidsovereenkomst de boete niet in dezelfde bepaling was opgenomen als de afspraken over concurrerende werkzaamheden en het benaderen van relaties. Het feit dat zowel de franchiseovereenkomst als de arbeidsovereenkomst een boetebeding kende, biedt geen steun aan de stelling van werkgeefster (dat het boetebeding onderdeel is van de vaststellingsovereenkomst), omdat in de vaststellingsovereenkomst de boete niet wordt genoemd en in artikel 15 en 16 staat dat alles tussen partijen is besproken en de overeenkomst alle verplichtingen omvat die partijen nog tegenover elkaar hebben en dat die in de plaats komen van de eerdere afspraken. Op grond van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat werknemer door overtreding van een bepaling in de vaststellingsovereenkomst een boete heeft verbeurd. De vordering wordt dan ook afgewezen. Voor zover werkgeefster het bedrag van € 10.350 of enig ander bedrag vordert ten titel van schadevergoeding, kan deze vordering evenmin worden toegewezen. Werkgeefster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de gestelde overtreding door werknemer van het non-concurrentie-/relatiebeding schade heeft geleden.