Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting NL-POMS zuid c.s./De Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie)
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 10 maart 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:871
De Staat is aansprakelijk voor de schade van vier voormalige ambtenaren van Defensie. Zij zijn tijdens hun werkzaamheden direct blootgesteld aan chroom-6 en hebben ziekten/aandoeningen die mogelijk kunnen zijn veroorzaakt door chroom-6. De gevorderde vergoeding van € 9.000 voor angstschade wordt echter afgewezen.

Feiten

In de jaren tachtig heeft de Staat in NAVO-verband Amerikaans militair materieel op Nederlands grondgebied opgeslagen en onderhouden op POMS-sites.  De aard van de werkzaamheden die hiermee gepaard gingen, bracht het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder Chroom-6, met zich. Onbeschermde blootstelling hieraan kan gezondheidsrisico’s opleveren. De werknemers in deze procedure zijn werkzaam geweest op de POMS-sites. Sinds augustus 2013 heeft de Staat van diverse (voormalig) POMS-medewerkers meldingen ontvangen van door hen ondervonden ziektes, die mogelijk veroorzaakt worden door het werken met chroomverf. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de minister van Defensie (hierna: de minister) een onderzoek ingesteld. In afwachting van de onderzoeksresultaten van het RIVM heeft de minister voor schrijnende gevallen een coulanceregeling (hierna: de regeling) getroffen. De werknemers hebben op basis van deze regeling een vergoeding ontvangen vanwege hun aandoeningen. Daarnaast hebben zij het ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade. Ten behoeve van de procedures zijn voorlopige getuigenverhoren gelast. Op 4 maart 2016 is bij notariële akte de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL POMS Z.N. (hierna: de Stichting) opgericht ter behartiging van de belangen van gedupeerden op de POMS-sites. Het onderzoeksrapport van het RIVM is op 4 juni 2018 verschenen en naar aanleiding hiervan heeft de staatssecretaris van Defensie een collectieve regeling in het leven geroepen, door middel waarvan wordt voorzien in een materiële en immateriële uitkering voor medewerkers die zijn blootgesteld aan chroom-6, ingedeeld naar functie. Uiteindelijk is aan iedere werknemer een individueel bedrag uitgekeerd. In hoger beroep vorderen de werknemers een bedrag van € 9.000 te vermeerderen met een materiële/immateriële schadevergoeding, op te maken bij staat. Daarnaast vordert de Stichting in deze procedure een verklaring voor recht omtrent verschillende aspecten van het onrechtmatig handelen door de Staat.

Oordeel

Het gaat in deze zaak om de aansprakelijkheid van Defensie als werkgever. Hoewel artikel 7:615 BW bepaalt dat artikel 7:658 BW niet van toepassing is op ambtenaren, volgt uit vaste jurisprudentie van de CRvB dat ook de overheid jegens ambtenaren is gebonden aan de zorgplicht. Dat betekent dat de werknemers aannemelijk dienen te maken dat de schade is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden en dat sprake is van een causaal verband hiertussen. Het hof beoordeelt daarom allereerst of sprake is van een causaal verband tussen de aandoeningen van de werknemers en hun werkzaamheden voor Defensie. De blootstelling aan chroom-6 staat op grond van het onderzoeksrapport van het RIVM vast. Daarnaast staat vast dat zij alle vier een ziekte/aandoening hebben, die is vermeld op de lijst van ziekten/aandoeningen van genoemd rapport die mogelijk kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6. Het hof is daarom van oordeel dat een causaal verband voldoende aannemelijk is gemaakt. Daarmee heeft de Staat niet alleen erkend dat door de blootstelling aan chroom-6 jegens de werknemers de zorgplicht als werkgever is geschonden, maar is ook het causaal verband tussen die blootstelling en de schade erkend. Er is derhalve aan het vereiste voor de vestiging van aansprakelijkheid als bedoeld in de jurisprudentie van de CRvB voldaan en Defensie is als werkgever aansprakelijk. De werknemers zijn dan ook ontvankelijk in hun vordering. De werknemers vorderen een schadevergoeding ter hoogte van € 9.000 voor angstschade vanwege de schending van de informatieplicht door Defensie. Het hof ziet echter niet in op welke wijze het niet-informeren over de blootstelling aan chroom-6 leidt tot angst. De vordering is derhalve, op deze grondslag, niet toewijsbaar. Het hof is voorts van oordeel dat verwijzing naar de schadestaat wel toewijsbaar is. De vorderingen van de Stichting zien zowel specifiek op de vier werknemers als op het collectief aan werknemers die zijn blootgesteld op de POMS-sites. Voor zover de vorderingen betrekking hebben op de werknemers in de procedure oordeelt het hof als volgt. Nu de aansprakelijkheid van de Staat op grond van bovenstaande is vast komen te staan is ook de onrechtmatigheid van het handelen gegeven. Toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel wordt afgewezen wegens een gebrek aan belang. Het spreekt voor zich dat een rechter in een zaak het op die zaak toepasselijke recht toepast. Vervolgens oordeelt het hof dat de Stichting niet-ontvankelijk is in haar vorderingen ten aanzien van het collectief. Er bestaat derhalve geen grond voor toewijzing van die vorderingen.