Naar boven ↑

Rechtspraak

Voorverlenging referteperiode WW wegens ziekte dan wel onbetaald verlof. Zo al voorverlenging op grond van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW aan de orde is, kan appellant gelet op de beperkte periode hiermee niet aan de referte-eis voldoen.

Feiten

Appellant is vanaf 1 december 2003 als verkoopmedewerker werkzaam bij werkgeefster. Op 1 juli 2016 meldt hij zich ziek. Werkgeefster accepteert de ziekmelding niet. Samen komen zij overeen dat de werknemer eerst vakantie opneemt en daarna hervat in werkzaamheden. Appellant hervat zijn werkzaamheden niet en werkgeefster weigert vanaf 22 september 2016 loon uit te betalen. Bij vonnis van 27 februari 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:932) is de loonvordering van werknemer afgewezen. Appellant en werkgeefster sluiten vervolgens op 31 mei 2017 een vaststellingsovereenkomst, waarbij zij de arbeidsovereenkomst tussen hen met ingang van 1 september 2017 beëindigen. Appellant vraagt een WW-uitkering aan. UWV wijst de aanvraag af omdat appellante in de referteperiode van 36 weken voor 1 september 2017 niet in ten minste 26 weken heeft gewerkt en daarmee niet voldoet aan de in artikel 17 van de WW opgenomen referte-eis. Appellante meent dat zich een van de in artikel 17a, eerste lid, WW omschreven situaties voordoet op grond waarvan voorverlenging van de referteperiode moet plaatsvinden. 

Oordeel

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In geschil is of de referteperiode dient te worden voorverlengd op grond van artikel 17a, eerste lid, van de WW. Meer specifiek gaat het daarbij om de vraag of in de periode van 4 juli 2016 tot en met 30 mei 2017 sprake was van een situatie waarin appellant wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten in de zin van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW en of in de periode vanaf 31 mei 2017 (subsidiair vanaf 22 september 2016) sprake was van onbetaald verlof in de zin van artikel 17a, eerste lid, onder c, van de WW. Anders dan appellant stelt, heeft de rechtbank het rapport van de verzekeringsarts van 10 november 2016 niet onjuist uitgelegd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat uit dit rapport alleen naar voren komt dat appellant op (of rond) 8 augustus 2016 zijn eigen werk wegens ziekte niet heeft kunnen doen. Ook met de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van zijn huisarts en behandelend psycholoog heeft appellant zijn ongeschiktheid voor zijn werk als gevolg van ziekte gedurende de door hem gestelde periode niet afdoende onderbouwd. Gelet op het door het UWV in hoger beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts van 29 maart 2017 is veeleer aannemelijk dat appellant slechts een beperkte tijd door ziekte buiten staat is geweest zijn werk te doen. Voorverlenging van de referteperiode op grond van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is niet aan de orde.

Wat betreft de vraag of sprake was van onbetaald verlof oordeelt de Raad als volgt. Appellant heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij van 31 mei 2017 tot het einde van de referteperiode op 31 augustus 2017 onbetaald verlof heeft genoten. Deze periode telt 13 weken. Ook als wordt aangenomen dat hier sprake is van onbetaald verlof in de zin van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW is niet aan de referte-eis voldaan. Dit betekent dat voor wat betreft deze periode in het midden kan worden gelaten of sprake is van onbetaald verlof in voornoemde zin. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij van 22 september 2016 tot en met 31 augustus 2017 onbetaald verlof heeft genoten. Gelet op de gang van zaken voorafgaand aan de vaststellingsovereenkomst van 31 mei 2017, waarbij een conflict speelde tussen appellant en werkgeefster over de geschiktheid van appellant voor zijn werk en over zijn recht op loon, kan niet worden gezegd dat in de periode tot aan de vaststellingsovereenkomst sprake was van onbetaald verlof. Zo al voorverlenging op grond van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW aan de orde is, heeft deze voorverlenging uitsluitend betrekking op de periode van 31 mei 2017 tot aan het einde van de referteperiode. Nu deze periode slechts 13 weken beslaat en appellant hiermee niet aan de referte-eis kan voldoen zal in het midden worden gelaten of ten aanzien van deze periode is voldaan aan de voorwaarden voor een voorverlenging van de referte-periode. Het hoger beroep slaagt niet.