Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. & Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 april 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:1268
Uit de loonstroken van werknemer blijkt dat de aan hem betaalde provisie niet werd gereserveerd als ‘cautievergoeding’ waarmee zijn lening kon worden afgelost. Daarnaast getuigt het juist van goed werkgeverschap dat werkgeefster heeft getracht werknemer te helpen bij het oplossen van zijn schuldenproblematiek.

Feiten

Werknemer is per 1 mei 2007 bij RVS Levensverzekering N.V. in dienst getreden. Werknemer ontving basisloon en provisieloon. Op of omstreeks 19 augustus 2008 is tussen RVS Levensverzekering en RVS Schadeverzekering enerzijds en werknemer anderzijds een geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 17.000 gesloten ter aflossing van zijn schulden in de schuldsanering. Werknemer diende dit bedrag voor 1 december 2008 geheel af te lossen dan wel vanaf 1 december 2008 tot uiterlijk op de laatste dag van de maand telkens een bedrag van € 500 af te lossen totdat de schuld geheel is voldaan. De maandelijkse aflossingstermijnen zullen in mindering worden gebracht op het maandelijks te betalen salaris. Over de maanden december 2008 tot en met maart 2009 zijn er geen bedragen op het salaris in mindering gebracht. De arbeidsovereenkomst is per 1 mei 2009 ontbonden. Per 28 december 2011 is RVS Levensverzekering gefuseerd met en opgegaan in Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. Per diezelfde datum is RVS Schadeverzekering gefuseerd met en opgegaan in Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. In de onderhavige procedure heeft Nationale Nederlanden gevorderd werknemer te veroordelen tot betaling van € 12.500. Daartoe heeft Nationale Nederlanden – kort samengevat – aangevoerd dat zij (althans RVS) een geldlening aan werknemer heeft verstrekt toen werknemer nog bij haar in dienst was en dat werknemer die geldlening aan haar dient terug te betalen. Bij verstekvonnis van 29 november 2017 heeft de kantonrechter de vordering toegewezen. Werknemer is in verzet gekomen. De kantonrechter heeft bij vonnis van 15 augustus 2018 het verstekvonnis bekrachtigd. Werknemer heeft geconcludeerd tot vernietiging van zowel het vonnis op het verzet als het verstekvonnis en tot afwijzing van de vordering van Nationale Nederlanden.

Oordeel

Inhouding cautievergoeding

Werknemer heeft aangevoerd dat het ten tijde van het sluiten van de geldleningovereenkomst duidelijk was dat hij uit hoofde van de cautiepot een aanspraak zou hebben, waarmee de geldlening die is verstrekt als voorschot op het nog te verdienen loon gecompenseerd zou kunnen worden. Anders dan werknemer aanvoert, blijkt uit de loonstroken dat de aan hem betaalde provisie niet werd gereserveerd als ‘cautievergoeding’, maar meteen werd uitbetaald. Werknemer heeft loonstroken overgelegd van de maanden december 2008 tot en met maart 2009. Op alle loonstroken op één na, is een brutobedrag aan provisie toegekend, waarop premies en loonheffing zijn ingehouden, waarna het nettobedrag is uitbetaald. Van een reservering van provisies was dus geen sprake. Om die reden valt niet in te zien dat of waarom werknemer nog een aanspraak had op provisie die nog betaald moest worden door RVS en waarmee de lening kon worden afgelost.

Goed werkgeverschap

Volgens werknemer is het in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap om negen jaar later de terugbetaling van loon te vorderen en is door het lange tijdsverloop en de fusie niet meer te achterhalen wat de feitelijke gang van zaken is geweest. Werknemer doet het voorkomen alsof Nationale Nederlanden loon van hem terugvordert. Dat is niet het geval. RVS heeft tijdens de arbeidsovereenkomst aan werknemer geld geleend. Dat dit in de overeenkomst is aangemerkt als een voorschot op loon wil niet zeggen dat Nationale Nederlanden nu loon van werknemer terugvordert. RVS was destijds niet verplicht om de geldleningovereenkomst aan te gaan. Het getuigt juist van goed werkgeverschap dat RVS heeft getracht werknemer te helpen bij het oplossen van zijn schuldenproblematiek en daartoe zo’n groot bedrag aan hem heeft geleend. Er is geen reden waarom Nationale Nederlanden van terugbetaling af zou moeten zien. Dat zij daar niet van af ziet, levert geen strijdigheid op met het beginsel van goed werkgeverschap. Nationale Nederlanden handelt ook niet in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De slotsom luidt dat alle grieven falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 15 augustus 2018.