Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 14 april 2020
ECLI:NL:GHAMS:2020:1099
Feiten
Werkneemster was vennoot van Verbo Transport V.O.F. (hierna: ‘de v.o.f.’). De onderneming van de v.o.f. is omstreeks 1 februari 2015 overgedragen aan Verbo. Per 1 februari is werkneemster op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Verbo. Op 20 juni 2015 is de v.o.f. in staat van faillissement verklaard. Werkneemster is op 16 juli 2015 door Verbo op staande voet ontslagen. Werkneemster heeft de kantonrechter verzocht het ontslag te vernietigen en tevens vorderingen ingesteld met betrekking tot achterstallig salaris. De kantonrechter heeft het ontslag vernietigd en de arbeidsovereenkomst ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Werkneemster is in het kader van het achterstallig salaris toegelaten om bewijs te leveren dat de overeengekomen arbeidsduur 40 uur zou bedragen. In dat kader zijn getuigen gehoord. Op 20 oktober 2015 is werkneemster is staat van faillissement verklaard. Dit is de kantonrechter begin januari 2016 bekend geworden. De kantonrechter heeft bij beschikking van 21 maart 2016, verbeterd bij beschikking van 5 oktober 2016, Verbo op haar verzoek ontslag van instantie verleend. Deze beschikking is (op het daartegen door werkneemster ingestelde hoger beroep) bij beschikking van dit hof van 28 februari 2017 bekrachtigd. Op 17 oktober 2017 is het faillissement van werkneemster opgeheven wegens gebrek aan baten.
Oordeel
In eerste aanleg is de loonvordering op basis van de stelling dat werkneemster 40 uur zou werken, afgewezen. Ook de reconventionele vordering van Verbo tot betaling van € 14.500 is afgewezen. Het hof ziet aanleiding eerst de grief te behandelen die is gericht tegen verwerping van het standpunt van Verbo dat werkneemster niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat Verbo in de eerdere procedure tussen partijen van de instantie is ontslagen. Het hof onderschrijft evenwel het oordeel van de kantonrechter en de gronden, zodat de grief faalt.
Bewijslevering
In de kern gaat het debat tussen partijen hier om de vraag of werkneemster heeft bewezen dat omstreeks 10 februari 2015 tussen haar en Verbo is overeengekomen dat de arbeidsduur veertig uur per week zou bedragen. Werkneemster heeft aangeboden drie getuigen te doen horen in appel. Van twee getuigen bevinden zich schriftelijke verklaringen in het dossier, maar werkneemster heeft geen van de drie doen horen tijdens de in eerste aanleg gehouden getuigenverhoren. Het hof staat werkneemster alsnog in de gelegenheid om de getuigen te horen en houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot deze grieven aan tot na de bewijslevering.
Reconventionele vordering
Verbo heeft in appel gesteld dat een factuur van haar aan de v.o.f. van 1 mei 2015 door de v.o.f. is betaald, dat de curator ten aanzien van deze betaling de (faillissements)pauliana heeft ingeroepen en dat zij vervolgens tegen finale kwijting de curator een bedrag van € 14.500 heeft (terug)betaald. Dit is geschied onder de voorwaarde dat voormeld bedrag als concurrente vordering op de lijst van erkende schuldeisers van de v.o.f. zou worden opgenomen. Werkneemster is als vennoot van de v.o.f. hoofdelijk aansprakelijk. Het staat echter niet vast dat Verbo jegens werkneemster aanspraak kan maken op betaling van het bedrag. Volgens Verbo gaat het hier om (een gedeelte van) een door haar aan de v.o.f. verzonden factuur wegens verschillende door haar in opdracht van de v.o.f. verrichte diensten. Werkneemster heeft echter gemotiveerd betwist dat Verbo de gefactureerde diensten voor de v.o.f. heeft verleend en dat de v.o.f. daartoe opdracht had gegeven. Volgens het hof is de vordering niet vast komen te staan en is deze terecht door de kantonrechter afgewezen.