Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie Eindhoven), 16 april 2020
ECLI:NL:RBOBR:2020:2249
Reguliere overuren maken deel uit van het recht op loon tijdens vakantie, waarbij geen onderscheid mag worden gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen.

Feiten

Werknemer is op 28 mei 2001 bij werkgever in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) van toepassing verklaard. De cao is met ingang van 1 januari 2019 tussentijds gewijzigd, onder andere wat betreft de berekening van de waarde van een vakantiedag per 1 januari 2019: werknemers krijgen tijdens vakantie recht op doorbetaling van een deel van de gemiddeld verdiende toeslagen tijdens de periode daarvoor. In de cao is verder opgenomen dat werkgevers aan werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoen een schikkingsvoorstel zullen doen voor de periode vóór 1 januari 2019. Conform de cao heeft werkgever zijn werknemers aangeboden om in ruil voor een eenmalige uitkering van € 750 bruto af te zien van mogelijke aanspraken wegens onvoldoende vergoeding over de genoten vakantiedagen over de periode tot 1 januari 2019. Werknemer heeft dit aanbod geweigerd en aanspraak gemaakt op achterstallig salaris over de opgenomen vakantiedagen. Werkgever heeft kenbaar gemaakt geen onderscheid te willen maken tussen medewerkers en heeft het verzochte bedrag niet betaald. Werknemer is onderhavige procedure gestart en heeft betaling gevorderd.

Oordeel

De vordering van werknemer gaat over de vraag of hij recht heeft op nabetaling van de toeslag voor gemaakte overuren als onderdeel van het loon dat hij ontving voor opgenomen vakantieverlof. De cao heeft een standaardkarakter en is algemeen verbindend verklaard en moet dus worden aangemerkt als een wet in materiële zin en mag niet in strijd zijn met het BW. In artikel 7:639 BW is (dwingendrechtelijk) geregeld dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt. Het recht op loon tijdens vakantie is (onder meer) in artikel 7 Richtlijn 2003/88/EG opgenomen. De ratio van diverse gerechtelijke uitspraken is steeds dat voorkomen moet worden dat een werknemer zijn jaarlijks betaalde verlof niet opneemt, omdat hij daarvan financieel nadeel zou kunnen ondervinden. De gevorderde nabetaling heeft betrekking op de toeslag voor reguliere overuren (30%) en de toeslag voor het werken op zaterdag (50%) en zon- en feestdagen (100%). Vast staat dat de reguliere overuren en het werken op zaterdag en zondag intrinsiek samenhangt met de taken die werknemer heeft. Daarnaast is niet in geschil dat werknemer structureel, op regelmatige basis, overuren heeft gemaakt. Dat de cao een standaardkarakter heeft en dat bij de definitie van het brutoloon in artikel 3 noch elders in de cao rekening wordt gehouden met overwerk, kan er niet toe leiden dat een beperkter loonbegrip wordt gehanteerd dan dwingendrechtelijk geldt. Het recht op loon voor wettelijke en bovenwettelijke dagen is bovendien gelijk. De overwerkvergoeding is dus ook over de bovenwettelijke vakantiedagen verschuldigd. Dat in de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (WML) overwerk expliciet is uitgezonderd, maakt dit niet anders. Deze wet heeft namelijk een ander doel. De slotsom is dat in ieder geval de reguliere overuren deel uitmaken van het recht op loon tijdens vakantie, waarbij geen onderscheid mag worden gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. Dat werkgever de werknemers gelijk wil behandelen is overigens begrijpelijk, maar kan niet tot gevolg hebben dat de vordering op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid moet worden afgewezen. Bij de berekening van de hoogte is het uitgangspunt dat het loon vergelijkbaar moet zijn met het loon tijdens gewerkte periodes. De manier waarop werknemer de waarde van een vakantiedag heeft berekend is logisch en komt juist voor en wordt overgenomen. De vordering tot nabetaling over de periode 2014-2018 wordt toegewezen.