Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 4 maart 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:3734
Rechtsgeldig ontslag op staande voet, omdat werknemer ondanks een waarschuwing in verband met werkweigering zonder kennisgeving niet is verschenen bij de opdrachtgever van werkgever en tevens geen verweer heeft gevoerd wegens afwezigheid tijdens de zitting.

Feiten

Op 30 oktober 2019 heeft werknemer een waarschuwing gekregen in verband met werkweigering. Op 31 oktober 2019 is werknemer zonder kennisgeving niet verschenen bij de opdrachtgever van werkgever. Diezelfde dag is werknemer op staande voet ontslagen. Werkgever heeft overeenkomstig het verzoekschrift ex artikel 7:677 lid 2 en lid 3 sub a BW verzocht werknemer te veroordelen tot betaling aan werkgever van een bedrag van € 1.508 aan schadevergoeding.

Oordeel

Werknemer is niet ter zitting verschenen. Werkgever heeft meegedeeld niets meer te hebben vernomen van werknemer. Bij (fax)brief van 18 februari 2020 heeft de gemachtigde van werkgever een afschrift van het exploot van het op 14 februari 2020 betekende verzoekschrift overgelegd. Gebleken is dat de betekening heeft plaatsgevonden door middel van het achterlaten van een gesloten envelop in de brievenbus van het adres waarop werknemer thans staat ingeschreven. Dit is een rechtsgeldige betekening. Dit betekent dat werknemer geacht moet worden op de hoogte te zijn van het onderhavige verzoek en de zittingsdatum. Werknemer heeft geen bericht van verhindering toegestuurd. Indien werknemer meer tijd nodig had gehad om verweer te voeren tegen het verzoek en om daarvoor eventueel een gemachtigde in te schakelen, had het op zijn weg gelegen om de kantonrechter om uitstel te verzoeken. Nu werknemer dat niet heeft gedaan, wordt ervan uitgegaan dat hij geen verweer wenst te voeren. Bij gebreke van verweer daartegen moet in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van werkgever. Dit betekent dat er in rechte van uit wordt gegaan dat werknemer op goede gronden op 31 oktober 2019 op staande voet is ontslagen, nadat hij ondanks een waarschuwing op 30 oktober 2019 in verband met werkweigering, op 31 oktober 2019 zonder kennisgeving niet is verschenen bij de opdrachtgever van werkgever. Dit leidt tot de conclusie dat werknemer door opzet of schuld aan werkgever een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW. Daardoor is werknemer de in lid 3 sub a van dat artikel genoemde (gefixeerde) schadevergoeding verschuldigd, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. De gevorderde vergoeding van € 1.508 is als brutobedrag in ieder geval toewijsbaar en wordt dan ook toegewezen.