Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 mei 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:1666
Feiten
Werknemer is met ingang van 19 maart 2019 krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van werkgeefster in de functie van assistent-monteur. Op 3 september 2019 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij van de zijde van werkgeefster te kennen is gegeven dat zij van een klant te horen had gekregen dat werknemer drugs had gebruikt. Werkgeefster heeft werknemer diezelfde dag op staande voet ontslagen. Hem wordt verweten in strijd met de gedragscode te handelen door verdovende middelen te gebruiken tijdens de werktijd. Werknemer heeft in eerste aanleg vernietiging van het ontslag op staande voet verzocht. Bij verweerschrift heeft werkgeefster te kennen gegeven dat zij het ontslag op staande voet intrekt. Werknemer heeft vervolgens zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag ingetrokken en zijn verzoek ‘meer subsidiair’ aangevuld met een verzoek tot ontbinding van de arbeidsrelatie onder toekenning van een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat een ontslag op staande voet niet eenzijdig kan worden ingetrokken, zonder toestemming van de werknemer. Nu werknemer echter zijn primaire verzoek heeft ingetrokken, is de conclusie dat de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet rechtsgeldig tot een einde is gekomen. Aan het ontbindingsverzoek komt derhalve geen betekenis toe; er is geen arbeidsovereenkomst meer die ontbonden kan worden. In hoger beroep verzoekt werknemer onder meer voor recht te verklaren dat aan het ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt en toekenning van (onder meer) een billijke vergoeding van € 10.000.
Oordeel
Wijziging verzoek werknemer in eerste aanleg
Het hof is allereerst van oordeel dat de wijziging in zijn verzoeken die werknemer wilde bewerkstelligen inhield dat hetgeen hij subsidiair vorderde, namelijk een billijke vergoeding en de gefixeerde vergoeding, na wijziging door intrekking van hetgeen hij primair verzocht, zijn primaire verzoek werd. Daaraan heeft hij een ‘meer subsidiair’ verzoek toegevoegd hetgeen voor verwarring heeft gezorgd, omdat dit ‘meer subsidiair’ impliceert dat er ook nog een subsidiair verzoek voorlag. Dit was niet het geval. Nu de verzoeken in hoger beroep duidelijk zijn geformuleerd, komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van hetgeen is verzocht.
Dringende reden
Het hof concludeert dat de dringende reden, gelet op de gemotiveerde betwisting door werknemer, in rechte niet is komen vast te staan. Dat werkgeefster heeft afgezien van bewijslevering komt voor haar rekening en risico. Daarmee staat vast dat werknemer ten onrechte op staande voet is ontslagen. De verklaring voor recht, dat aan het ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt, wordt dan ook toegewezen.
Vergoedingen
Werkgeefster wijst onder meer op het feit dat het ontslag is ingetrokken, zodat om die reden geen gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is. Het hof gaat hier niet in mee. Een ontslag op staande voet kan niet zonder toestemming van de werknemer worden ingetrokken en van een dergelijke toestemming is in dit geval geen sprake. Werkgeefster is de gefixeerde schadevergoeding dan ook verschuldigd. Deze vergoeding wijst het hof toe. Het hof acht, gegeven alle feiten en omstandigheden, daarnaast een billijke vergoeding van € 2.000 op zijn plaats. De hoogte van de vergoeding is met name gebaseerd op het feit dat werkgeefster werknemer op staande voet heeft ontslagen wegens drugsgebruik, terwijl dit niet bewezen is. Daarmee heeft werkgeefster jegens werknemer ernstig verwijtbaar gehandeld. Daar komt bij dat zij weliswaar het ontslag heeft willen intrekken, maar tot op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij werknemer geen financiële tegemoetkoming verstrekt. Dit had wel op haar weg gelegen, nu zij in beide situaties, indien intrekking wel of niet mogelijk is, betalingen aan werknemer verschuldigd was, namelijk ofwel loon ofwel de gefixeerde schadevergoeding.