Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 9 juni 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:1734
Feiten
Werkneemster volgde een opleiding tot kapster. In het kader van de opleiding heeft werkneemster bij werkgeefster stagegelopen, waarbij twee opeenvolgende praktijkovereenkomsten tot stand zijn gekomen. In de praktijkovereenkomsten is niets bepaald ter zake van een stagevergoeding. In de algemeen verbindend verklaarde cao voor het Kappersbedrijf is bepaald dat een stagiair recht heeft op een onkostenvergoeding. Werkgeefster heeft, ondanks herhaaldelijk verzoek, geen onkostenvergoeding betaald. In eerste aanleg heeft de kantonrechter een bedrag van € 4.579 aan stagevergoeding toegewezen. Werkgeefster komt tegen de veroordeling in hoger beroep.
Oordeel
Het hof verwerpt het betoog dat er een vaststellingsovereenkomst zou zijn gesloten. Zelfs als juist is dat mondeling de afspraak is gemaakt dat er geen stagevergoeding zou worden betaald, kan dat niet als een (geldige) vaststellingsovereenkomst worden aangemerkt. Daarbij komt dat als de overeenkomst al zou kwalificeren als vaststellingsovereenkomst, er geen sprake is van een vaststelling ter beëindiging van een bestaande onzekerheid of bestaand geschil. Het hof volgt werkgeefster bovendien niet in haar redenering dat onverkorte toepassing van de cao naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Van werkgeefster mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de geldende regelgeving. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat deze regeling ook voor werkgeefster geldt. Ook het betoog dat de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden of gewijzigd dient te worden op grond van onvoorziene omstandigheden wordt gepasseerd. Niet alleen is niet onderbouwd waarom werkgeefster geen “ongewijzigde instandhouding” zou mogen verwachten van een uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting, maar ook komen de omstandigheid dat de cao van toepassing was en dat werkgeefster van de betreffende bepaling in de cao niet op de hoogte was voor rekening van werkgeefster als onderneemster. Ook het beroep op dwaling wordt, met verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter, afgewezen.