Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 23 juni 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:1084
Feiten
Werknemer is op 1 september 1989 in dienst getreden van SVB. Op 9 maart 2017 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van een fietsongeluk. Op 28 augustus 2017 is hij weer volledig arbeidsgeschikt bevonden. In juni 2018 is op verzoek van SVB en in overleg met werknemer een neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van het resultaat heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat de arbeidsduur van werknemer werd teruggebracht naar 28 uur per week. Op 13 september 2018 heeft werknemer zich opnieuw ziek gemeld. Werknemer heeft het UWV om een deskundigenoordeel verzocht. Op 26 maart 2019 heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van SVB onvoldoende zijn. In augustus en september 2019 heeft een mediationtraject plaatsgehad. De mediation heeft niet geleid tot een positief resultaat. Op 12 november 2019 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat werknemer belastbaar is, rekening houdend met dat wat is opgenomen in het inzetbaarheidsprofiel van diezelfde datum en dat er geen sprake meer is van (medische) functionele beperkingen. Werknemer heeft het UWV op 20 december 2019 opnieuw om een deskundigenoordeel gevraagd. Op 20 februari 2020 heeft het UWV geoordeeld dat SVB onvoldoende meewerkt aan de re-integratie. Werknemer heeft na het bestreden vonnis het werk op 27 februari 2020 hervat. Sinds 16 maart 2020 is werknemer thuis aan het werk als gevolg van de getroffen maatregelen in het kader van de coronacrisis. Werknemer heeft in eerste aanleg gevorderd om te worden toegelaten tot zijn eigen werkzaamheden. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen. SVB komt tegen het vonnis in hoger beroep.
Oordeel
Uitgangspunt in hoger beroep is dat er bij werknemer geen medische beperkingen meer zijn en dat hij de eigen werkzaamheden weer zou moeten kunnen uitvoeren, zodat hij in beginsel in staat moet worden gesteld zijn eigen werkzaamheden te hervatten. Het hof moet in dit kort geding beoordelen of, gegeven dat uitgangspunt, voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering van werknemer tot wedertewerkstelling zal toewijzen niettegenstaande het betoog van SVB dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat werknemer wordt toegelaten tot zijn eigen werk. Niet in geschil is dat de arbeidsverhoudingen gespannen zijn. Onvoldoende aannemelijk is echter dat de arbeidsverhoudingen ernstig en duurzaam zijn verstoord. De kantonrechter heeft geoordeeld dat SVB onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat de verstoring van de arbeidsverhoudingen van dien aard is dat hervatting van werknemer in het eigen werk daardoor in redelijkheid niet van SVB kan worden gevergd. Gelet daarop lag het op de weg van SVB een en ander in hoger beroep nader te onderbouwen. SVB is daarin niet geslaagd. Daarbij komt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat SVB de in het bestreden vonnis bevolen terugkeer van werknemer naar het eigen werk goed heeft begeleid. Al met al is SVB er niet in geslaagd voldoende (en gedocumenteerd) aannemelijk te maken dat de arbeidsverhouding met werknemer thans, na een alleszins bevredigend dienstverband van omstreeks 30 jaar, ernstig en duurzaam is verstoord. Uit de stukken rijst veeleer het beeld van een werkgever/leidinggevende die zich is blijven verzetten tegen de bevindingen van deskundigen omtrent het herstel van werknemer en daarmee heeft bijgedragen aan een onbereidwillige houding bij de terugkeer van werknemer op het werk. Van SVB als goed werkgever had mogen worden verwacht zich ertoe in te spannen de terugkeer van werknemer in goede banen te leiden. Het hof acht onvoldoende aannemelijk geworden dat SVB zodanige inspanning heeft geleverd. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.