Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Tata Steel IJmuiden B.V.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 25 juni 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:4654
Vorderingen werknemer afgewezen omdat zijn gedragingen vooralsnog voldoende aanleiding geven voor een terechte disciplinaire overplaatsing met degradatie, zoals door werkgever overeenkomstig de reglementen en procedures is opgelegd.

Feiten

Werknemer is op 1 maart 1985 bij Tata Steel IJmuiden B.V. (hierna: Tata Steel) in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomst zijn de cao Tata Steel 2019-2021, alsmede diverse arbeidsregelingen van Tata Steel van toepassing. Verder werkt Tata Steel met een automatisch tijdsregistratiesysteem met in- en uitklokken (ATR). Op het intranet van Tata Steel staan de regels voor het gebruik hiervan. Op 29 januari en 18 februari 2020 is werknemer geïnterviewd door medewerkers van de afdeling Integrity & Asset Protection van Tata Steel (hierna: I&A). Onderwerp van de gesprekken betrof het gebruik van en fraude met de ATR. Naar aanleiding van deze interviews heeft Tata Steel werknemer op 19 februari 2020 op non-actief gesteld met behoud van loon. Na enkele vervolggesprekken en adviezen van de Adviescommissie Discipline is op 9 maart 2020 besloten werknemer in functie te degraderen. Werknemer is de nieuwe functie onder protest gaan verrichten. In deze procedure vordert werknemer betaling van nog verschuldigd loon, toelating tot zijn bedongen arbeid en een vakantieopbouw en ADV-opbouw behorend bij de functie teamleider  alsof werknemer niet per 9 maart 2020 uit zijn functie is gezet.

Oordeel

Het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat de vorderingen van werknemer moeten worden afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat Tata Steel de aan de overplaatsing met degradatie ten grondslag gelegde gedragingen van werknemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Uit de feitenrapportages van het I&A is voorshands aannemelijk dat werknemer de urenverantwoordingen niet controleerde en dat hij onnodig verschoven middagdiensten heeft gewerkt, waardoor zijn reguliere arbeidstijd, twee jaar lang, lager lag dan het gebruikelijke. De kantonrechter neemt in aanmerking dat de cao voorschrijft dat verschoven diensten alleen in opdracht en voor hoogstens enkele diensten kan duren en dat Tata Steel voldoende onderbouwd heeft dat de betreffende overlap uitzonderlijk lang is. Verder is vast komen te staan dat werknemer onnodig inklokte voor overwerk, terwijl Tata Steel heeft aangevoerd dat teamleiders normaliter geen of heel incidenteel overwerk verrichten. Tot slot is gebleken dat werknemer in strijd met de verlofregeling verlof aan medewerkers heeft toegekend. De stelling van werknemer dat hij niet op de hoogte was van de regels hieromtrent acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Naar het oordeel van de kantonrechter geven de gedragingen van werknemer vooralsnog voldoende aanleiding voor een disciplinaire overplaatsing met degradatie zoals door Tata Steel overeenkomstig het Disciplinereglement en de gevolgde procedure is opgelegd. De kantonrechter slaat in dit verband acht op de aard en duur van de gedragingen en het feit dat werknemer een leidinggevende functie vervulde. De kantonrechter overweegt dat deze gedragingen geen disfunctioneren zijn, maar het ten onrechte (in strijd met de geldende regels) en onnodig klokken van werkzaamheden en overwerk, in ruil waarvoor ten onrechte loon, een ploegentoeslag en een overwerkvergoeding is betaald. Met Tata Steel is de kantonrechter van oordeel dat dit in de sfeer van fraude/verduistering ligt en dat dit niet van een werknemer, laat staan een leidinggevende die ook verantwoordelijk is voor de juiste urenverantwoording van andere werknemers, kan worden getolereerd. De stelling van werknemer dat de disciplinaire maatregel in strijd is met de proportionaliteit en subsidiariteit en/of de redelijkheid en billijkheid wordt eveneens verworpen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan in de gegeven omstandigheden niet van Tata Steel worden verwacht dat zij werknemer in een leidinggevende functie werkzaam laat. De vorderingen van werknemer worden op grond van het voorgaande afgewezen.