Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 7 juli 2020
ECLI:NL:RBOBR:2020:3396
Feiten
Werknemer is vanaf maart 2017 via een uitzendbureau als productiemedewerker werkzaam bij werkgeefster, een logistieke dienstverlener. Zijn werkzaamheden bestonden onder meer uit het opensnijden van dozen. Op 31 juli 2017 heeft werknemer zich tijdens zijn werkzaamheden voor werkgeefster in de pink van zijn rechterhand gesneden. Hij is hiervoor in het ziekenhuis behandeld. Werkgeefster heeft aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het snij-incident erkend. In januari 2018 heeft werkgeefster een voorschot van € 2.000 aan werknemer betaald. Eind november 2017 heeft werkgeefster een eerste declaratie van de advocaat van werknemer voldaan ter hoogte van € 2.076,10. Vanaf 15 augustus 2018 heeft werkgeefster werknemer bij herhaling verzocht inzichtelijk te maken welke schade werknemer als gevolg van het snij-incident heeft geleden. Op 29 maart 2019 heeft werknemer een eerste schadestaat toegezonden van een half A4, met daarop bedragen zonder enige onderbouwing of documentatie. Op 15 mei 2019 volgde een tweede schadestaat van wederom een half A4. Werknemer verzoekt in een deelgeschilprocedure werkgeefster te veroordelen om aan hem een voorschot van € 1.000 te betalen ter zake van voorschot kosten (aanvullende) medische expertise, alsmede een bedrag van € 3.000 ter betaling van kosten van de medische expert.
Oordeel
De deelgeschilprocedure is bedoeld als instrument om onderhandelingen vlot te trekken of een hobbel weg te nemen in een geschil en de vraag is gerechtvaardigd of dit met het verzoek van werknemer gebeurt. Partijen zijn in een impasse terechtgekomen, omdat door werknemer geen concrete informatie wordt verstrekt over zijn gestelde schade en het verband tussen deze schade en het snij-incident. De kantonrechter ziet niet in waarom het niet mogelijk is om zonder een nadere medische expertise een concrete berekening/vergelijking te maken van de inkomenssituatie van werknemer vóór en na het snij-incident, waarbij rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld verzekeringsuitkeringen. Nu, bijna drie jaar na het snij-incident, moet werknemer toch kunnen zeggen welke beperkingen hij nog ervaart van zijn rechterpink en welke verschillen er bij het gebruik van die pink zijn ten opzichte van de situatie voor het snij-incident. Ook moet hij kunnen toelichten welke werkzaamheden hij sindsdien heeft uitgevoerd en hoeveel uur per week hij sindsdien heeft gewerkt. Verder moet hij het verloop van zijn inkomsten na het ongeval kunnen schetsen aan de hand van verifieerbare documenten en kunnen toelichten hoe de beperkingen en verdiensten zich met elkaar verhouden. Die helderheid mag van werknemer gevraagd worden en die is een noodzakelijke tussenstap voor de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Vast staat dat er bijna drie jaar na het incident, ondanks aandringen door werkgeefster, nog geen deugdelijke schadestaat is opgesteld, waaruit blijkt wat het potentiële schadebedrag zou kunnen zijn. Dit wringt, omdat er door werkgeefster reeds voorschotten zijn betaald. Gelet op het voorgaande vindt de kantonrechter de investering in tijd, geld en moeite die samenhangen met de door werknemer beoogde nadere medische expertise, niet opwegen tegen het belang van werknemer bij honorering van zijn verzoek. Bovendien draagt honorering van zijn verzoek naar verwachting niet bij aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. Het aanleveren van concrete informatie door werknemer zal de eerstvolgende stap moeten zijn om te komen tot schadeafwikkeling. Afwijzing van het verzoek volgt. Nu het verzoek van werknemer in deze fase van schadeafwikkeling onnodig is gedaan, komen de kosten van de deelgeschilprocedure niet voor vergoeding in aanmerking.