Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 7 juli 2020
ECLI:NL:GHARL:2020:5236
Feiten
Op zaterdagochtend 9 februari 2013 heeft werknemer een eenzijdig verkeersongeval gehad. Werknemer verrichtte in die periode werkzaamheden voor BBT. BBT had via Sibbing als tussenpersoon bij ASR een garageverzekering afgesloten. BBT heeft op grond van die verzekering de schade die werknemer ten gevolge van het ongeval heeft geleden bij ASR geclaimd. ASR heeft geen uitkering verleend. Werknemer is daarop een procedure begonnen tegen BBT c.s., ASR en Sibbing. Werknemer stelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen hem en BBT en dat BBT tekortgeschoten is in haar verplichtingen als werkgever, primair op grond van artikel 7:658 BW en subsidiair op grond van artikel 7:611 BW. Werknemer heeft een verklaring voor recht gevorderd dat BBT c.s. op die grond aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. De kantonrechter heeft die vordering bij gebrek aan verweer door BBT c.s. toegewezen. BBT c.s. is het met die beslissing niet eens en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Werknemer stelt dat ASR voor de aansprakelijkheid van BBT ten opzichte van hem dekking moet verlenen en dat hij op grond van artikel 7:954 BW een directe actie heeft tegen ASR. De kantonrechter heeft de vorderingen tegen ASR en tegen Sibbing afgewezen. Werknemer heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Uitgangspunt is dat de werkzaamheden waren gebaseerd op een arbeidsovereenkomst.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW
Het hof is van oordeel dat de autorit die werknemer heeft gemaakt op 9 februari 2013 geen woon-werkverkeer betrof, maar gemaakt is in het kader van de hem opgedragen werkzaamheden. Van schending van de uit artikel 7:658 BW voortvloeiende zorgplicht is echter geen sprake. Daarvoor geldt het vereiste dat de schade door de werknemer is geleden "in de uitoefening van zijn werkzaamheden". Werkgever was op grond van zijn verplichting uit artikel 7:611 BW om zich als goed werkgever te gedragen wel gehouden te zorgen voor een behoorlijke verzekering van werknemers van wie de werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorrijtuig betrokken raken bij een (eenzijdig) verkeersongeval. De conclusie is dan ook dat BBT c.s. op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de door werknemer geleden schade wegens het ontbreken van zo’n verzekering in verband met het hem op 9 februari 2013 overkomen ongeval.
De vordering op grond van artikel 7:954 BW
De door BBT afgesloten garageverzekering biedt geen dekking voor de aansprakelijkheid van BBT voor de door werknemer geleden schade ten gevolge van het ongeval. Het hof volgt werknemer niet in het verweer dat dekking verleend moet worden omdat BBT c.s. mocht verwachten dat de verzekering ruime dekking bood voor alle aan het garagebedrijf verbonden risico’s.
De vordering op grond van cessie
Werknemer stelt dat Sibbing BBT had moeten wijzen op de uitsluiting voor het bestuurdersrisico bij motorrijtuigen en wat die uitsluiting betekende in het geval BBT werknemers in dienst zou nemen. Het hof deelt dat standpunt niet. In zijn algemeenheid kan van een assurantietussenpersoon niet worden gevergd dat hij zijn cliënt op alle mogelijke, ook niet concreet voorzienbare of niet relevante, risico’s moet wijzen. Feiten of omstandigheden die meebrengen dat Sibbing in dit geval een verdergaande, specifieke instructieplicht had, zijn onvoldoende gesteld of gebleken.