Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 23 juni 2020
ECLI:NL:RBLIM:2020:4979
Feiten
Werknemer is sinds 1 januari 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (van rechtswege eindigend op 30 april 2020) bij Meens Sales & Logistics B.V. (hierna: Meens) in dienst geweest in de functie van national retail fieldmanager, tegen een loon van laatstelijk € 5.700 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Bij brief van 26 februari 2020 heeft Meens aan werknemer laten weten de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Werknemer verzoekt Meens te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 2.736 bruto. Meens stelt zich op het standpunt dat deze vergoeding niet verschuldigd is, nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten van werknemer.
Oordeel
In beginsel heeft de werknemer aanspraak op de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt opgezegd, op diens verzoek wordt ontbonden of de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt en op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden. De transitievergoeding is niet verschuldigd indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van de werknemer. Beoordeeld dient te worden of hiervan sprake is, zoals Meens stelt en werknemer betwist. Als het gestelde (bewust) niet opvolgen van de instructies, liegen, onder werktijd met andere dingen bezig zijn en het zich negatief en demotiverend uitlaten door werknemer voor Meens de reden was om de arbeidsrelatie vanaf 1 mei 2020 niet voort te zetten, dan had het voor de hand gelegen dat ook te benoemen in de aanzegging. Dat is echter niet gebeurd. In de aanzeggingsbrief van 26 februari 2020 wordt daarover met geen woord gerept. Evenmin is gebleken dat daarover op 27 februari 2020 is gesproken. Daarbij komt dat de hiervoor genoemde verwijten aan het adres van werknemer gelet op de betwisting van werknemer niet zijn komen vast te staan, terwijl Meens ook geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die deze verwijten afdoende onderbouwen. Meens heeft zijn stellingen niet althans onvoldoende feitelijk geconcretiseerd en onderbouwd. Gelet hierop zal Meens ook niet toegelaten worden tot bewijs. Het vorenstaande brengt met zich dat Meens de transitievergoeding verschuldigd is aan werknemer. Toewijzing van het verzoek volgt.