Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 juli 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:2178
Werkgever beroept zich op door werknemer getekende schuldbekentenis en vordert dit bedrag maar laat na concrete stellingen in te nemen en te onderbouwen dat sprake is geweest van verduistering. Vernietiging vonnis wegens het buiten de rechtsstrijd van partijen treden.

Feiten

Werknemer is circa zestien jaren in dienst geweest bij werkgever als medewerker in het magazijn. Eind 2014 heeft werknemer zijn dienstverband bij werkgever opgezegd. Begin 2015 heeft werknemer de onderneming van werkgever verlaten. Begin april 2015 is werknemer telefonisch benaderd door werknemers van werkgever. Zij hebben werknemer daarbij te kennen gegeven dat bij werkgever voorraadverschillen waren geconstateerd. Op 14 april 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen werknemer enerzijds en zijn directe leidinggevende en financieel directeur anderzijds. Aan werknemer werd kenbaar gemaakt dat hij werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking. Onder de belofte geen strafrechtelijke aangifte te zullen doen is vervolgens door de financieel directeur een schuldbekentenis opgesteld. Werknemer heeft deze schuldbekentenis ondertekend. Werkgever heeft onder meer gevorderd werknemer te veroordelen tot betaling van  € 33.221,25. Bij vonnis van 30 mei 2018 heeft de kantonrechter de vorderingen van werkgever bij verstek toegewezen. In het verzetvonnis heeft de kantonrechter het verstekvonnis bekrachtigd. Werknemer concludeert tot vernietiging van de vonnissen.

Oordeel

Buiten de rechtsstrijd/relevantie vernietigbaarheid schuldbekentenis

Artikel 3:55 BW bepaalt dat de bevoegdheid om ter vernietiging van een rechtshandeling een beroep op een vernietigingsgrond te doen vervalt, wanneer hij aan wie deze bevoegdheid toekomt, de rechtshandeling heeft bevestigd, nadat de verjaringstermijn ter zake van de rechtsvordering tot vernietiging op die grond een aanvang heeft genomen. In de processtukken van werkgever in eerste aanleg valt geen verweer te lezen naar aanleiding van het beroep op vernietigbaarheid van werknemer, met de strekking dat werknemer de rechtshandeling bestaande uit de ondertekende schuldbekentenis zou hebben bevestigd met zijn e-mail van 12 februari 2017. Werkgever heeft alleen bij inleidende dagvaarding louter beschrijvend verwezen naar deze e-mail, terwijl werknemer pas later een beroep op de vernietigbaarheid van de verklaring heeft gedaan. Het staat de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd. Daardoor wordt de wederpartij immers tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen. Het verzetvonnis is daarmee in strijd met artikel 24 Rv.

Vorderingen werkgever

Het hof volgt werkgever niet in zijn kwalificatie van de schuldbekentenis als vaststellingsovereenkomst. De schuldbekentenis heeft slechts vrije bewijskracht. Het hof is van oordeel dat werkgever zijn stelling dat werknemer goederen van hem heeft verduisterd onvoldoende heeft onderbouwd en overweegt daartoe als volgt. Werkgever heeft niet althans onvoldoende concreet toegelicht waaruit de vermeende verduisteringshandelingen van werknemer hebben bestaan. In de inleidende dagvaarding heeft werkgever daarover in het geheel geen stellingen ingenomen. Het lag op de weg van werkgever om de informatie en documenten op basis waarvan hij kennelijk de conclusie heeft getrokken dat werknemer goederen heeft verduisterd, over te leggen. Bij gebreke van concrete stellingen over de goederen die verduisterd zouden zijn, is daarnaast niet duidelijk hoe het gevorderde bedrag tot stand is gekomen. Het hof neemt ten slotte in aanmerking dat werknemer gelegenheid heeft gehad om terug te komen op zijn schuldbekentenis, bijvoorbeeld bij de contacten in februari 2017, toen werknemer inmiddels beschikte over een vast arbeidscontract en er sinds het ondertekenen van de schuldbekentenis in april 2015 al behoorlijk wat tijd was verstreken. Niettemin maakt de door werknemer daarvoor opgegeven reden, namelijk de angst voor een aangifte en de mogelijke negatieve gevolgen daarvan voor hem, zijn handelwijze ook onder die omstandigheden nog steeds verklaarbaar. In elk geval legt het feit dat werknemer in zijn e-mail van 12 februari 2017 of op een ander moment, geen afstand heeft genomen van zijn schuldbekentenis of zelfs de indruk wekte mee te gaan in de eis van werkgever om daaraan uitvoering te gaan geven, gelet op het voorgaande, onvoldoende gewicht in de schaal. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat werkgever de gestelde verduistering door werknemer onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het hof aan bewijslevering, door middel van getuigen of anderszins, niet toekomt. Het verzetvonnis en, nu het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het verstekvonnis zullen daarom worden vernietigd, en de vorderingen van werkgever zullen alsnog worden afgewezen.

Vorderingen werknemer

De gevorderde vergoeding van schade die werknemer lijdt “door de procedures tussen partijen”, waaronder een bedrag van € 9.820,17 voor kosten rechtsbijstand, is niet toewijsbaar. De vordering tot vergoeding van in verband met de onderhavige procedure werkelijk gemaakte kosten is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Het hof overweegt dat niet is uitgesloten dat een onrechtmatig gelegd beslag kan leiden tot een aantasting van de persoon van de beslagene, die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Hetzelfde geldt voor het onrechtmatig dreigen met een strafrechtelijke aangifte of juridische procedure. Uit hetgeen werknemer heeft aangevoerd ter nadere duiding van de negatieve invloed die de dreiging van een aangifte/procedure en het gelegde beslag hebben gehad op zijn persoon, kan echter niet worden afgeleid dat hij zodanig onder het optreden van werkgever heeft geleden dat sprake is van geestelijk letsel dat grond geeft voor een vordering tot vergoeding van immateriële schade.