Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 27 augustus 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:3194
Werkgeefster heeft onvoldoende gesteld en bewezen dat het aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst een voorwaardelijk aanbod is geweest. Werknemer wordt in de gelegenheid gesteld tot bewijslevering van tijdige en juiste aanvaarding van de nieuwe arbeidsovereenkomst.

Feiten

Werkgeefster is een bedrijf dat medewerkers uitleent c.q. detacheert voor nachtelijke receptiediensten bij hotels. Na een proefplaatsing via het UWV heeft werknemer een arbeidsovereenkomst gesloten met werkgeefster voor de periode 4 november 2015 tot en met 2 juni 2016 en vervolgens een tweede arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode van 3 juni 2016 tot en met 2 februari 2017. Op 15 december 2016 hebben werkgeefster en werknemer een bespreking gehad over een nieuwe arbeidsovereenkomst. Bij brief van 15 december 2016 schreef werkgeefster aan werknemer onder meer dat zij hem een verlenging aanbiedt. Op 17 december 2016 is werknemer (eenmalig) niet op het werk verschenen. Op 18 december 2016 schreef de personeelscoördinator van werkgeefster daarover een e-mail aan werknemer. Bij brief van 20 december 2016 schreef werkgeefster aan werknemer dat zijn dienstverband zal eindigen op 2 februari 2017. Bij brief van 6 januari 2017 schreef werknemer aan werkgeefster dat hij nadrukkelijk protesteert tegen de brief van 20 december 2016. Werknemer heeft in eerste aanleg onder meer het verschuldigde loon over de maanden februari en maart 2017 en het verschuldigde loon voor de duur van de arbeidsovereenkomst tot aan 3 oktober 2017 gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en in hoger beroep concludeert werknemer tot vernietiging van dat vonnis en alsnog toewijzing van zijn vorderingen.

Oordeel

Werkgeefster stelt dat het aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst een voorwaardelijk aanbod is geweest met als voorwaarde dat werknemer zijn verplichtingen als werknemer zou nakomen. Uit de brief van 15 december 2016 blijkt niet van een door werkgeefster gestelde voorwaarde. Het hof is tevens van oordeel dat werkgeefster niet voldoende concreet heeft gesteld wat is besproken op 15 december 2016. Dat werknemer na 15 december 2016 een dienst heeft gemist, is geen onderbouwing van de stelling dat er op 15 december 2015 een voorwaarde is gesteld. Ook uit de e-mail waarin werknemer daarop aangesproken wordt, blijkt niet dat volgens werkgeefster met deze tekortkoming van werknemer haar eerdere aanbod zou zijn vervallen. Nu op het punt van de gestelde voorwaarde een bewijsaanbod ontbreekt, komt het hof ook niet toe aan bewijslevering op dit punt. Dat betekent dat het bestaan van een voorwaarde bij het door werkgeefster gedane aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst niet is vast komen te staan. Het hof gaat daarom uit van een onvoorwaardelijk aanbod. Werknemer stelt dat het aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst tijdens de bespreking op 15 december 2016 mondeling is gedaan en toen ook door hem mondeling is aanvaard. Hierin volgt het hof werknemer niet. Ook hij stelt niet voldoende concreet wat is besproken op 15 december 2016. Uit zijn summiere stellingen op dit punt blijkt niet dat partijen over de essentiële onderdelen van de arbeidsovereenkomst al wilsovereenstemming bereikt hadden, aldus dat werknemer op grond van het besprokene redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat een nieuwe overeenkomst tussen partijen tot stand was gekomen. Nu op dit punt ook een bewijsaanbod ontbreekt, komt het hof ook niet toe aan bewijslevering op dit punt. Op werknemer die als grondslag voor de vordering aanvoert dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, rust de bewijslast dat hij het aanbod van werkgeefster tijdig heeft aanvaard. Het hof zal werknemer toelaten tot het leveren van het bewijs dat hij het door hem getekende contract op of omstreeks 16 december 2016 aan werkgeefster heeft gezonden. Iedere verdere beslissing wordt in afwachting van bewijslevering aangehouden.