Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 30 juni 2020
ECLI:NL:RBDHA:2020:6501
Feiten
Op 18 juli 2019 hebben Merkur Casino Boskoop B.V. (hierna: Merkur) en werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van zes maanden gesloten, met een proeftijd van een maand. Op 17 augustus 2019 heeft werknemer tussen 08:00 en 09:00 uur een bedrag van € 140.600 in contanten weggenomen uit het casino van Merkur. Op diezelfde dag heeft Merkur aangifte gedaan van diefstel van het geld. De diefstal is op camerabeelden te zien en werknemer ontkent niet dat hij de persoon op de camerabeelden is. Op 19 augustus 2019 is werknemer door de politie in verzekerde bewaring gesteld op verdenking van overtreding van artikel 310 Wetboek van Strafrecht. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat werknemer de verduistering van een bedrag € 140.600 heeft bekend. Op 22 augustus 2019 heeft Merkur werknemer op staande voet ontslagen. In deze procedure vordert Merkur een verklaring voor recht dat werknemer op grond van toerekenbare tekortkoming/onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door Merkur als gevolg van de diefstal geleden schade, alsmede werknemer te veroordelen om het gestolen bedrag terug te betalen. Daarnaast vordert Merkur de gefixeerde schadevergoeding.
Oordeel
Het eerste deel van de vordering betreft een verklaring voor recht dat het wegnemen van de contanten een toerekenbare tekortkoming dan wel een onrechtmatige daad is en dat als gevolg daarvan werknemer veroordeeld moet worden het weggenomen bedrag van € 140.600 aan Merkur terug te betalen. Tegen dit deel van de vordering voert werknemer geen verweer, sterker nog, hij erkent dat hij het bedrag bij Merkur heeft weggenomen. Daarom zal deze vordering als door werknemer erkend worden toegewezen, met dien verstande dat op het toe te wijzen bedrag een bedrag van € 890,80 netto in mindering moet strekken als het loon waarop werknemer nog over augustus 2019 recht heeft. Dat werknemer nog recht heeft op dat bedrag wordt door Merkur erkend. Daarom zal per saldo een bedrag van € 139.709,20 worden toegewezen. Verder staat het op 22 augustus 2019 gegeven ontslag op staande voet vast, omdat niet gebleken is dat werknemer dat ontslag heeft aangevochten. In beginsel heeft Merkur daarom recht op een gefixeerde schadevergoeding. Niettemin stelt werknemer met zoveel woorden dat nog voordat Merkur hem op 22 augustus 2019 ontslag op staande voet gaf, de arbeidsovereenkomst al geëindigd was, omdat hij de arbeidsovereenkomst al eerder op regelmatige wijze tijdens de proeftijd had beëindigd. Het op 22 augustus 2019 gegeven ontslag op staande voet kon daardoor geen effect meer sorteren. De kantonrechter is echter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst pas met het ontslag op staande voet is geëindigd op 22 augustus 2019. Het feit dat werknemer op de bewuste 19 augustus 2019 een grote som geld bij Merkur heeft weggenomen en daarmee het pand van Merkur heeft verlaten is op zich niet aan te merken en uit te leggen als een ondubbelzinnige wilsverklaring dat werknemer niet meer zou terugkeren. De conclusie moet dus zijn dat de arbeidsovereenkomst niet eerder door middel van een rechtshandeling is beëindigd. Uit het voorgaande vloeit voort dat de regeling van artikel 7:677 lid 2 BW onverkort van toepassing is. Merkur heeft het bedrag berekend op € 14.843,78 en tegen de hoogte van dat bedrag heeft werknemer geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal daarom bij het toewijzen van dit deel van de vordering van Merkur van dat bedrag uitgaan.