Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 28 juli 2020
ECLI:NL:GHAMS:2020:2110
Feiten
Per 1 januari 2016 zijn Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) en de toen nog zelfstandige lokale Rabobanken gefuseerd tot één Rabobank. Alle werknemers van de lokale banken zijn per die datum in dienst getreden van Rabobank. De verschillende werknemers in deze procedure zijn allen voor onbepaalde tijd in dienst van Rabobank en werkzaam op verschillende kantoren. De arbeidsovereenkomst van een aantal van de werknemers bevat een eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW. Rabobank heeft iedere werknemer een leaseauto toegekend, die zij ook privé mogen gebruiken. De periode dat werknemers inmiddels over een leaseauto van Rabobank beschikken, varieert van drie tot ruim dertig jaar. Tussen Rabobank en iedere werknemer is een berijdersovereenkomst voor – doorgaans – 5 jaar gesloten. Daarin is onder meer bepaald: Er vindt geen automatische vervanging plaats als de looptijd van het leasecontract is verstreken. Als de looptijd van een leasecontract was verstreken, vulden werknemers een aanvraagformulier in en kregen zij opnieuw een leaseauto toegekend. De lokale banken hadden een verschillend beleid ten aanzien van het toekennen van leaseauto’s. De kantoren van werknemers hebben de centrale Autoleaseregeling Rabobank (hierna: de Autoleaseregeling) toegepast. De Autoleaseregeling is in 2016 aan de orde geweest in het overleg met de verschillende lokale ondernemingsraden (hierna: OR). Hier is verschillend op gereageerd door de OR. De kantonrechter is tot de slotsom gekomen dat de terbeschikkingstelling van een leaseauto aan werknemers is te beschouwen als een arbeidsvoorwaarde. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat de door Rabobank aangevoerde redenen voor de beëindiging van de terbeschikkingstelling niet zwaarwichtig zijn in de zin van artikel 7:613 BW, zodat werknemers van wie de arbeidsovereenkomst een wijzigingsbeding bevat, met het beëindigen van de terbeschikkingstelling niet hoeven in te stemmen en werknemers van wie de arbeidsovereenkomst geen wijzigingenbeding bevat dus ook niet. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag motivering komt Rabobank met negen grieven op.
Oordeel
Is de leaseauto voor alle werknemers een arbeidsvoorwaarde?
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat de vraag of de leaseauto als een arbeidsvoorwaarde moet worden aangemerkt niet voor alle werknemers gezamenlijk kan worden beantwoord. Een leaseauto werd in eerste instantie slechts voor vijf jaar toegekend in die gevallen dat daaromtrent niet bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst of op enig later moment expliciete afspraken waren gemaakt, zoals bij een aantal van werknemers het geval is geweest. Het ter beschikking hebben van een leaseauto is een arbeidsvoorwaarde (geworden) voor de werknemers met wie het ter beschikking hebben van een leaseauto bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst of bij een wijziging van functie uitdrukkelijk is overeengekomen, alsmede voor diegenen die langer dan tien jaar een leaseauto ter beschikking hebben gehad omdat de steeds voor vijf jaar aangegane leaseovereenkomst dan ten minste tweemaal is verlengd. De desbetreffende werknemers mochten na twee verlengingen, waarbij, naar zij hebben gesteld en Rabobank niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, nooit met hen is besproken of zij op grond van de Autoleaseregeling nog voor een leaseauto in aanmerking kwamen – maar die verlenging dus vanuit hen beschouwd ‘automatisch’ plaatsvond – gerechtvaardigd erop vertrouwen dat zij in beginsel gedurende de resterende tijd van de arbeidsovereenkomst recht zouden hebben op een leaseauto.
Mocht de beschikking van een leaseauto eenzijdig worden gewijzigd?
Naar het oordeel van het hof hoeft het belang van werknemers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet te wijken voor de door Rabobank gestelde belangen. Rabobank heeft weliswaar aangevoerd dat zij op grond van strengere regelgeving kostenreducerende maatregelen heeft moeten nemen maar zij heeft niet onderbouwd dat en waarom het besparen op de kosten tot het door haar genoemde bedrag van € 740 miljoen noodzakelijk was en dat het in het kader van de kostenbesparende maatregelen noodzakelijk was om (ook) op de onderhavige kosten van leaseauto’s te besparen nu zij met de onderhavige maatregel maar een relatief laag bedrag (€ 17 miljoen) bespaart. Rabobank heeft bovendien niet uitgelegd waarom zij wel wil bezuinigen op de leasecontracten van werknemers maar hogere functionarissen hun leaseauto laat houden, zoals werknemers hebben aangevoerd. Het feit dat de ondernemingsraden van twee vestigingen waar een aantal werknemers werkzaam is, met de wijzigingen hebben ingestemd en het feit dat Rabobank streeft naar harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden, zijn in aanmerking te nemen belangen van de Rabobank die evenwel in het kader van de onderhavige belangenafweging onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Voor de werknemers met wie geen wijzigingsbeding is overeengekomen is het oordeel op grond van artikel 7:611 BW niet anders.