Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 30 juli 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:3213
Feiten
Werkneemster is op 1 april 2020 in dienst getreden van werkgeefster, als koerier op basis van een nulurencontract. Partijen hebben op 15 april via e-mail contact gehad. Werkneemster heeft medegedeeld niet in staat te zijn om om 16.00 uur de werkzaamheden aan te vangen. Vervolgens heeft werkneemster diezelfde middag ontslag genomen. Werkgeefster bevestigt dit ontslag onder de mededeling dat werkneemster over een maand niet meer zal worden ingeroosterd. Werkgeefster geeft aan dat indien werkneemster niet komt opdagen aanspraak wordt gemaakt op 1 maand salaris schadevergoeding en stelt een ontslag op staande voet in het vooruitzicht. Werkneemster deelt mede dat zij gebruik maakt van de opzegtermijn. Werkgeefster reageert en stelt een ontslag op staande voet in het vooruitzicht, maar bevestigt ook dat werkneemster niet is verschenen en zelf ontslag op staande voet heeft genomen. Werkneemster verzoekt alsnog de opzegtermijn in acht te nemen. Werkgeefster ontslaat werkneemster op staande voet wegens het weigeren van werk en vanwege de mededeling elders in dienst te zijn getreden. Werkgeefster verzoekt werkneemster te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 540,54.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat werkneemster na zelf op 15 april ontslag te hebben genomen kennelijk daarop is teruggekomen door haar verzoek aan werkgeefster om alsnog toepassing te geven aan de opzegtermijn. Vervolgens heeft werkgeefster werkneemster op staande voet ontslagen. De vraag die eerst voorligt, is of werkneemster op 15 april 2015 de oproep om vanaf 16.00 uur te komen werken mocht weigeren. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Vervolgens is aan de orde de vraag of werkneemster aan het door haar onmiddellijk genomen ontslag kon worden gehouden. Nu werkneemster uiteindelijk is teruggekomen op het door haar genomen ontslag en te kennen heeft gegeven de arbeidsovereenkomst te willen opzeggen met een maand, had werkgever dit in de gegeven omstandigheden dienen te respecteren. Het vervolgens door werkgeefster gegeven ontslag op staande voet wegens werkweigering en wegens de mededeling dat werkneemster elders in dienst zou zijn getreden is dan ook ten onrechte gegeven. Van werkweigering is immers geen sprake; werkneemster heeft enkel de oproep niet geaccepteerd. Werkneemster heeft zich in haar verweerschrift neergelegd bij het ontslag op staande voet, zodat vaststaat dat de arbeidsovereenkomst op 15 april 2020 door werkgeefster is beëindigd. Hoewel ernstige bedenkingen kunnen worden geplaatst bij de wijze waarop werkneemster met werkgeefster heeft gecommuniceerd, en de kantonrechter in dat licht de irritatie bij werkgeefster zich goed kan voorstellen, geldt dat onder bovenomschreven omstandigheden werkgeefster desondanks geen aanspraak kan maken op de gefixeerde schadevergoeding als gevolg van het geven van een dringende reden tot opzegging dan wel als gevolg van het niet in acht nemen van de opzegtermijn, afgezien nog van het feit dat de hoogte van die vergoeding ook nog eens onvoldoende is onderbouwd. Het wordt bovendien bij een nulurencontract, vanwege het onzekere en flexibele karakter van de overeenkomst, in strijd geacht met de redelijkheid en billijkheid om van een werkneemster te verlangen dat zij bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vergoeding aan werkgeefster betaalt, terwijl voor haar geenszins vaststond of, en zo ja voor hoeveel uren, zij zou worden opgeroepen. De vordering van werkgeefster tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.