Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 20 augustus 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:7325
Feiten
Werkneemster is op 15 april 2018 in dienst getreden bij De Praktijkbegeleiders B.V. in de functie van jobcoach, voor de duur van zeven maanden. De arbeidsovereenkomst is vervolgens verlengd tot 15 april 2020. Het laatstverdiende salaris van werkneemster bedraagt € 2.040 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, op basis van een arbeidsomvang van 32 uur per week. De arbeidsovereenkomst is na 15 april 2020 niet verlengd. Werkneemster verzoekt betaling van een bedrag aan achterstallig loon over de maand april 2020, vakantietoeslag, niet genoten verlofuren, alsmede een bedrag van € 1.360 bruto aan transitievergoeding. Werkneemster stelt voorts dat De Praktijkbegeleiders ten onrechte het bedrag dat haar netto toekomt heeft verrekend met een bedrag van € 3.712,50 aan studiekosten wegens een opleiding die werkneemster bij De Praktijkbegeleiders heeft genoten.
Oordeel
Tussen partijen is in geschil de verschuldigdheid van het loon over de maand april 2020, vakantietoeslag, niet genoten verlofuren en de transitievergoeding. De Praktijkbegeleiders heeft bij haar verweerschrift een overzicht overgelegd met die bedragen die volgens haar aan werkneemster verschuldigd zijn en die volgens haar zijn afgerekend. Nu werkneemster heeft betwist dat deze bedragen zijn uitbetaald en door De Praktijkbegeleiders geen betalingsbewijzen zijn overgelegd, terwijl zij heeft verwezen naar de door haar overgelegde studieovereenkomst, begrijpt de kantonrechter het standpunt van De Praktijkbegeleiders aldus dat zij de verschuldigde bedragen heeft verrekend met studiekosten. Werkneemster heeft uitdrukkelijk betwist dat zij een studiekostenbeding is overeengekomen en zij heeft bovendien de authenticiteit van haar handtekening op de studieovereenkomst betwist. Namens De Praktijkbegeleiders is niemand ter zitting verschenen en zij heeft niet meer gereageerd op de stellingen van werkneemster. Tegenover de gemotiveerde betwisting van werkneemster had het op de weg van De Praktijkbegeleiders gelegen om haar stellingen nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten, terwijl zij ook geen relevant en concreet bewijsaanbod ter zake heeft gedaan. In die situatie is als onvoldoende onderbouwd niet vast komen te staan dat partijen een studiebeding zijn overeengekomen en komt aan De Praktijkbegeleiders op grond van dit beding geen beroep op verrekening toe. Daarbij komt nog dat de tekst van artikel 4 van de studieovereenkomst (‘Terugbetalingsverplichting’) geen aanknopingspunten bevat voor de door De Praktijkbegeleiders voorgestane uitleg, namelijk dat de kosten van de gevolgde opleiding in ieder geval voor rekening van werkneemster komen. Nu de Praktijkbegeleiders de verschuldigdheid van de door werkneemster gevorderde posten in zoverre niet heeft betwist, zijn deze toewijsbaar. Resumerend is daarmee toewijsbaar een bedrag van € 1.020 bruto aan achterstallig loon over de maand april 2020, een bedrag van € 1.851,20 bruto aan vakantietoeslag en een bedrag van € 233,89 bruto aan niet genoten verlofuren. Het door werkneemster verzochte bedrag aan transitievergoeding wordt eveneens toegewezen.