Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 28 maart 2018
ECLI:NL:RBGEL:2018:5797
Feiten
Werknemer is met ingang van 1 september 1978 in dienst getreden van een rechtsvoorganger van ING Bank Personeel B.V. (hierna: ING). Sinds 1 december 2009 is werknemer wederom in dienst van ING in de functie van IT Chapterlead. In de brief van oktober 2009 aan werknemer waarin is bevestigd dat de bestaande arbeidsovereenkomst van werknemer van rechtswege overgaat in een arbeidsovereenkomst met ING Personeel VOF, welke brief door werknemer op 3 november 2009 is ondertekend en door hem wordt aangeduid als de arbeidsovereenkomst, staat onder andere opgenomen de toepasselijkheid van de ING-cao en personeelsregelingen inclusief de eventuele wijzigingen en later toegevoegde regelingen alsmede een vervoersplan waarin twee regelingen zijn opgenomen voor de reiskosten woon-/werkverkeer. Per 1 november 2017 is de regeling Binnenlandse dienstreizen gewijzigd. Dit heeft onder meer met zich gebracht dat: (1) het woon-werkverkeer niet meer in mindering hoeft worden gebracht op de reiskostenvergoeding; (2) de afstand woon-werkverkeer niet meer in mindering behoeft te worden gebracht op de declaratie van de binnenlandse dienstreis; (3) de vergoeding van € 0,29 per kilometer voor binnenlandse dienstreizen verlaagd is naar € 0,19 per kilometer. In het verslag van de vergadering van de ARCOM (bestaande uit leden van ondernemingsraden binnen ING) van 25 juli 2017 staat onder meer dat de werkgroep vervoer de afgelopen maanden in gesprek is geweest met de bestuurder, waarbij onder meer is gesproken over de vergoeding van de zakelijke dienstreis. In het verslag van de overlegvergadering Centrale Ondernemingsraad (verder COR) van 20 november 2017 staat onder andere dat de inventarisatie van de vervoersregeling is afgerond. Werknemer vordert onder meer dat de kantonrechter bij vonnis voor recht verklaart dat de eenzijdige wijziging van de regeling zakelijke dienstreis niet rechtsgeldig is.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat de regeling Binnenlandse dienstreizen is opgenomen in de personeelsgids van ING en ING zich met een wijzigingsbeding de bevoegdheid heeft voorbehouden om daarin wijzigingen aan te brengen, die in de arbeidsverhouding met meerdere werknemers doorwerken. Werknemer mocht er, nu hij aan het eenzijdig wijzigingsbeding is gebonden, niet van uitgaan dat hij gedurende zijn gehele dienstverband aanspraak zou kunnen blijven maken op dezelfde wijze van vergoeding van onkosten. Het beding is immers opgenomen om voor de toekomst de mogelijkheid open te laten eenzijdig wijzigingen door te voeren in deze collectief geldende arbeidsvoorwaarde. Omdat er sprake is van een wijzigingsbeding vloeit uit het in artikel 7:613 BW bepaalde voort dat ING uitsluitend een beroep kan doen op dit wijzigingsbeding indien zij bij die wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van werknemer dat door de wijziging wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Vast staat dat er per 1 januari 2015 met de WKR een fiscale wijziging heeft plaatsgevonden op grond waarvan een reiskostenvergoeding tot een bedrag van € 0,19 niet wordt belast. Dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat ING zich het recht voorbehoudt bij wijziging van fiscale regelgeving bestaande regelingen ter zake van onkostenvergoedingen eenzijdig in te trekken of aan te passen, leidt er, anders dan werknemer betoogt, niet toe dat in geval van wijziging van fiscale regelgeving zo’n wijziging direct moet worden doorgevoerd. Anderzijds is met die wijziging in de WKR wel voldaan aan het in de arbeidsovereenkomst opgenomen nadere voorbehoud. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken dat de medezeggenschap uitvoerig is betrokken bij de totstandkoming van de wijziging. De plaatsvervangend voorzitter van de COR heeft voorafgaande aan de vergadering van 25 juli 2017 een analyse gemaakt van de gevolgen van wijziging in de kostenvergoeding en leaseregeling, waarbij is vastgesteld dat een kleine groep fors wordt geraakt en dat daarvoor een oplossing moet worden gevonden. Uit de actielijst van 27 september 2017 kan vervolgens worden afgeleid dat er een terugkoppeling heeft plaatsgevonden. Tot slot staat vast dat er een compensatieregeling is vastgesteld voor de medewerkers die er gemiddeld meer dan € 100 op achteruitgaan, tot welke groep werknemer overigens niet behoort. Desalniettemin is die compensatie hem wel gedurende een zeker periode aangeboden. De drie door ING aangevoerde argumenten in samenhang met de betrokkenheid van de COR leiden naar het oordeel van de kantonrechter dan ook tot de slotsom dat er bij ING een dusdanig zwaarwichtig belang aanwezig is bij doorvoeren van de wijziging van de regeling Binnenlandse Dienstreizen dat de individuele belangen van werknemer bij handhaving van de oude situatie daarvoor moet wijken.