Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 22 juli 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:4076
Feiten
Werkneemster is op 1 december 1993 bij de werkgever X in dienst getreden. X heeft de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2014 opgezegd wegens bedrijfseconomische redenen. Werkneemster was toen 55 jaar en heeft sindsdien geen betaald werk meer verricht. Op de arbeidsovereenkomst was de Cao Rechtsbijstand van toepassing. Op grond van die cao heeft werkneemster aanspraak op wachtgeld. Omdat zij aan de voorwaarden voor uitkering voldoet, ontvangt zij sinds 1 maart 2014 maandelijks een wachtgelduitkering. Per brief van 19 mei 2016 heeft X aan werkneemster te kennen gegeven dat op grond van artikel 6 lid 1 Uitvoeringsregeling Wachtgeld het flexpensioen op het wachtgeld in mindering wordt gebracht. Werkneemster vordert thans (1) een verklaring voor recht dat X geen bedrag aan flexpensioen in mindering mag brengen bij de uitbetaling van het wachtgeld en (2) € 4.313,04 bruto aan achterstallig wachtgeld.
Oordeel
Tussen partijen is in geschil of X terecht de aanspraak van werkneemster op flexpensioen heeft betrokken bij de berekening van het wachtgeld op grond van de cao. In dit verband overweegt de kantonrechter als volgt. Naar algemene, maatschappelijke opvattingen heeft te gelden dat een wachtgeldregeling dient om het inkomstenverlies bij gedwongen werkloosheid (voor een bepaalde periode) geheel of gedeeltelijk te compenseren. Het wachtgeld heeft dan ook een aanvullend karakter voor zover alternatieve inkomstenbronnen tekortschieten. Deze gedachte blijkt ook uit de tekst van de wachtgeldregeling in de Cao Rechtsbijstand. In artikel 6 van de Uitvoeringsregeling is het volgende bepaald: ‘Het wachtgeld wordt verminderd met hetgeen de rechthebbende als wettelijke uitkering krachtens de WW, dan wel als overbruggingsuitkering ingevolgde de pensioenregeling van het PGGM, dan wel een daarmee vergelijkbare regeling, kan ontvangen.’ Met betrekking tot de uitleg van deze bepaling overweegt de kantonrechter dat de Rechtbank Utrecht in haar uitspraak van 3 april 2013 de bepaling zó heeft uitgelegd dat óók de pensioenregeling van PFZW moet worden beschouwd als ‘een vergelijkbare regeling’ in de zin van deze bepaling. De kantonrechter sluit zich daarbij aan. Dit betekent dat het flexpensioen dat werkneemster vanaf haar zestigste jaar kan ontvangen op grond van artikel 6 lid 1 Uitvoeringsregeling, in mindering op het wachtgeld mag worden gebracht. Dat werkneemster van de mogelijkheid om flexpensioen te ontvangen geen gebruik maakt, maakt dit oordeel niet anders. Dit is immers haar eigen keuze. Zij is in staat een salarisvervangend inkomen uit een alternatieve bron te ontvangen, zodat er van inkomstenderving geen sprake hoeft te zijn. De omstandigheid dat zij van het inkomen uit andere bron geen gebruik wil maken, kan zij X niet aanrekenen. De kantonrechter merkt overigens nog op dat het maar de vraag is of werkneemster veel opschiet met de weigering het flexpenisoen tot een uitkering te laten komen. Zij is op grond van het pensioenreglement van PFZW namelijk verplicht het flexpensioen in te laten gaan bij het bereiken van de zestigjarige leeftijd, omdat zij tussen haar vijfenvijftigste en zestigste jaar is gestopt met werken. Werkneemsters vorderingen worden dan ook afgewezen.